In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees betalingsbevel. Verzoeker, aangeduid als '[X]', heeft verzocht om heroverweging en nietigverklaring van het Europees betalingsbevel dat op 7 juni 2017 was uitgevaardigd en op 30 augustus 2017 uitvoerbaar was verklaard. De kern van het verzoek is dat het betalingsbevel naar een foutief adres is verzonden, waardoor de betekening niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekening op het oude adres is gedaan, waar verzoeker niet meer woonachtig was, en dat degene die voor ontvangst heeft getekend geen relatie tot verzoeker had.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker het verzoek tot heroverweging tijdig heeft ingediend. Het verzoek is ingediend op 22 december 2017, nadat verzoeker op 9 november 2017 voor het eerst op de hoogte was gesteld van het betalingsbevel. De rechtbank concludeert dat verzoeker buiten zijn schuld niet tijdig kon reageren op de vordering van Brems, de verweerster in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot heroverweging moet worden toegewezen, waardoor het Europees betalingsbevel nietig wordt verklaard. Brems wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 470,00 aan griffierecht en € 543,00 aan advocaatkosten.
De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Brems de kosten binnen 14 dagen na betekening van de beschikking moet betalen, met de mogelijkheid van wettelijke rente bij niet-tijdige betaling.