ECLI:NL:RBDHA:2018:1014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf na beëindiging huwelijk en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor duurzaam verblijf op grond van EU-gemeenschapsrecht. Eiser, een Turkse nationaliteit, verbleef sinds 29 september 2012 rechtmatig in Nederland op basis van zijn huwelijk met een Bulgaarse vrouw. Na de beëindiging van het huwelijk op 13 maart 2014, heeft eiser op 2 mei 2016 een aanvraag ingediend voor duurzaam verblijf. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat het rechtmatig verblijf van eiser per 16 december 2013 was geëindigd en dat hij niet voldeed aan het middelenvereiste voor duurzaam verblijf.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij voldoende middelen van bestaan had en dat het beleid van de staatssecretaris in strijd was met het arrest Chakroun van het Hof van Justitie. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf, en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar had kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor duurzaam verblijf op grond van EU-gemeenschapsrecht afgewezen en vastgesteld dat het rechtmatig verblijf per 16 december 2013 is geëindigd.
Bij besluit van 6 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Vanaf 29 september 2012 verbleef eiser rechtmatig in Nederland op grond van zijn toenmalige relatie met [ex-referent] met de Bulgaarse nationaliteit. Op 13 maart 2014 is het huwelijk tussen eiser en zijn Bulgaarse vrouw, tevens ex-referent, geëindigd.
2. Op 2 mei 2016 heeft eiser een aanvraag voor duurzaam verblijf op grond van het EU-gemeenschapsrecht ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en daarbij vastgesteld dat eisers rechtmatig verblijf per 16 december 2013 (de datum waarop het verzoekschrift van de echtscheiding is ingediend) is geëindigd. In bezwaar heeft verweerder deze standpunten gehandhaafd. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat eiser voldoet aan de voorwaarde van voortzetting van rechtmatig verblijf van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) nu het huwelijk tussen eiser en zijn ex-vrouw meer dan drie jaar heeft geduurd, waarvan eiser minstens één jaar in Nederland heeft verbleven. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij sinds de datum waarop het verzoekschrift van de echtscheiding is ingediend, 16 december 2013, voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder stelt zich gelet op het voorgaande op het standpunt dat niet wordt voldaan aan vijf jaar rechtmatig verblijf en daarmee aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf.
3. Eiser bepleit onder verwijzing naar het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117, dat het niet begrijpelijk is dat verweerder blijft vasthouden aan een minimuminkomen. Nu verweerder enkel aangeeft dat uit de Richtlijn en het Vreemdelingenbesluit volgt dat minimaal aan de minimuminkomensnorm moet worden voldaan, is verweerders beleid in strijd met het arrest Chakroun. Eiser voert verder aan dat hij een eigen zaak heeft waaruit hij een inkomen kan krijgen, hij voorziet in zijn eigen levensonderhoud en dat hij geen beroep doet op algemene middelen. Hieruit blijkt ook dat hij over zelfstandige middelen zal blijven beschikken. Daarnaast heeft eiser in het bezwaarschrift bepleit dat hij vanwege zijn Turkse nationaliteit rechten kan ontlenen aan het Associatieverdrag. Nu verweerder in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan dit punt, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Tot slot voert eiser aan dat verweerder een onzorgvuldig besluit heeft genomen nu eiser ten onrechte niet is gehoord. Hierbij verwijst eiser naar Werkinstructie 2016/10, waarin staat dat horen in de rede ligt bij zaken waarbij voortzetting van het verblijf wordt geweigerd.
4.1
Ingevolge artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 zijn middelen van bestaan voldoende , indien de som van het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, uit arbeid in loondienst, het bruto inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een socialeverzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, de bruto-winst uit arbeid als zelfstandige en het inkomen uit eigen vermogen ten minste gelijk is aan het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, onder a, en 14, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
4.2
Ingevolge artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 eindigt onverminderd het vijfde lid, het rechtmatig verblijf evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap indien het huwelijk voor het begin van de gerechtelijke procedure tot scheiding of nietigverklaring, onderscheidenlijk het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven.
4.3
In artikel 8.15, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 is bepaald dat in afwijking van het tweede lid, onder a, en het vierde lid, het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit van een staat bezit als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, onderworpen blijft aan de voorwaarde dat hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel, tenzij hij het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 8.17, heeft verkregen of is aangetoond dat hij werknemer of zelfstandige is.
4.4
Artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb bepaalt dat duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft: de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld onder a, waarbij mede wordt betrokken de periode waarin hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.15, vijfde lid, onder a, b of c.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank overweegt dat eiser in beroep stelt als zelfstandige te werken, maar dit onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat de door eiser overlegde stukken een inkomen voor 2014 tonen van ver onder het minimumloon en voor 2015 zelfs een negatief inkomen tonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser de stelling dat hij een eigen zaak heeft waarmee hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet, onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Dat eiser stelt geen beroep te doen op algemene middelen, doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet.
5.2
De rechtbank overweegt verder dat eisers beroep op het arrest Chakroun niet tot een ander oordeel kan leiden. Anders dan eiser betoogt, kan uit het arrest Chakroun niet worden afgeleid dat in zijn geval geen inkomenseis gesteld zou mogen worden. Voorts ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat hij met minder dan de inkomensnorm kan rondkomen. Eiser is hier niet in geslaagd nu hij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van individuele feiten of omstandigheden die ertoe moeten leiden dat, ondanks dat de norm van artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 niet wordt gehaald, toch aan het middelenvereiste wordt voldaan. Eiser heeft gesteld dat zijn inkomen voldoende is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, maar heeft nagelaten gegevens te overleggen waaruit blijkt dat het beschikbare inkomen uit zijn eigen bedrijf toereikend moet worden geacht. Op welke wijze het bestreden besluit dan wel het beleid van verweerder in strijd zou zijn met het Chakroun-arrest, ziet de rechtbank niet in.
5.3
De rechtbank overweegt verder dat het beroep van eiser op het Turks Associatieverdrag geen bespreking behoeft nu de gemachtigde van eiser dit beroep ter zitting heeft ingetrokken.
5.4
Wat betreft het betoog van eiser ten aanzien van het horen in bezwaar, overweegt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Verweerder heeft van horen afgezien nu er volgens hem sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie, gelet op de motivering van het primaire besluit en de daartegen gerichte bezwaargronden, zich hier voor. De verwijzing naar werkinstructie 2016/10 doet hier niet aan af nu in deze werkinstructie vermeld staat dat het afzien van het horen wordt beheerst door artikel 7:3 van de Awb. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers rechtmatig verblijf per 16 december 2013 is geëindigd en terecht en op goede gronden de aanvraag voor duurzaam verblijf op grond van EU-gemeenschapsrecht heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.