In deze zaak heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een vordering in een executiegeschil tussen [eiseres] en ABN AMRO Bank N.V. [eiseres] had gevorderd dat ABN AMRO het op 6 december 2011 gelegde executoriaal derdenbeslag zou opheffen en de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis zou staken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om executiegeschillen te behandelen ligt bij de rechtbank, afdeling civiel, en niet bij de kantonrechter. Dit is gebaseerd op de artikelen 93 en 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), die de absolute en relatieve bevoegdheid van de rechters regelen. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen over zijn bevoegdheid in deze zaak, ondanks de argumenten van [eiseres] dat de kantonrechter bevoegd zou zijn op basis van eerdere jurisprudentie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de bevoegdheid tot het behandelen van executiegeschillen uitsluitend bij de rechtbank ligt, en dat de kantonrechter in dit geval niet bevoegd is om de vordering te behandelen. De beslissing houdt in dat [eiseres] snel een voorlopige voorziening kan vragen aan de bevoegde rechtbank. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.