ECLI:NL:RBDHA:2018:10459
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met proceskostencompensatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die een schuld heeft van € 266.469,54 aan zeven schuldeisers, waarvan ING Nederland de grootste is met een vordering van € 218.532,06. Verzoekster heeft op 26 juni 2018 een verzoek ingediend tot instemming met een door haar aangeboden schuldregeling, maar ING heeft geweigerd haar medewerking te verlenen. De rechtbank heeft op 17 augustus 2018 een zitting gehouden waarbij verzoekster en haar getuigen zijn gehoord, terwijl ING niet ter zitting verscheen, maar wel een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Verzoekster stelde dat de aangeboden regeling meer oplevert voor de schuldeisers dan een wettelijke schuldsaneringsregeling, terwijl ING aanvoerde dat verzoekster geen medewerking had verleend aan de verkoop van haar woning en dat het aanbod niet in verhouding staat tot de vordering. De rechtbank oordeelde dat ING in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen, gezien het feit dat ING 82% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en dat het aanbod van verzoekster niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft het verzoek om een bevel tot instemming met de schuldregeling afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, omdat er geen misbruik van bevoegdheid was aangetoond.