ECLI:NL:RBDHA:2018:10468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/555520 / FT RK 18/1126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangakkoord en belangenafweging bij weigering woningbouwcorporatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een dwangakkoord, ingediend door een verzoekster met een totale schuld van € 52.680,63 aan 23 schuldeisers. De verzoekster had een schuldregeling aangeboden, waarbij aan de concurrente schuldeisers een uitkering van 3,41% werd gedaan, en aan de preferente schuldeiser het dubbele percentage. Woonpartners Midden-Holland, de woningbouwcorporatie en verweerster in deze zaak, weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, onder het voorwendsel dat het beleid van de corporatie is om niet akkoord te gaan met minder dan volledige betaling door zittende huurders. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de woningcorporatie en die van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de weigering van Woonpartners Midden-Holland niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de corporatie bij volledige betaling en de belangen van de verzoekster en andere schuldeisers die door de weigering worden geschaad. De rechtbank concludeerde dat de woningcorporatie meer zou ontvangen bij aanvaarding van het akkoord dan bij de wettelijke schuldsaneringsregeling, en dat de bezwaren van de corporatie onvoldoende gewicht in de schaal legden. De rechtbank heeft daarom Woonpartners Midden-Holland bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/555520 / FT RK 18/1126
vonnis van 31 augustus 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen
Woonpartners Midden-Holland,gevestigd te Waddinxveen,
verweerster.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als ‘[verzoekster]’ en verweerster als ‘Woonpartners Midden-Holland’.

1.De procedure

1.1
Op 26 juni 2018 heeft [verzoekster] tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw) (“dwangakkoord”).
1.2
Ter terechtzitting van 17 augustus 2018 is verzoekster alsmede [A] namens Woonpartners Midden-Holland verschenen en gehoord.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1 [
Verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 52.680,63 aan 23 schuldeisers.
2.2
De vordering van Woonpartners Midden-Holland op [verzoekster] bedraagt € 1.389,34, zijnde 2,64% van de totale schuldenlast.
2.3.
Namens [verzoekster] is bij brief van 4 augustus 2017 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan de concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van 3,41% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen, en aan de preferente schuldeiser het dubbele percentage.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1 [
Verzoekster] stelt dat Woonpartners Midden-Holland in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Woonpartners Midden-Holland heeft aan haar weigering ten grondslag gelegd dat
[verzoekster] een zittende huurder is. Het is haar beleid in dergelijke gevallen niet akkoord te gaan.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die ertoe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van die schuldeisers bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2
Er is nog één schuldeiser die heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de buitengerechtelijke schuldregeling. De vordering van deze schuldeiser bedraagt 2,64% van de totale schuldlast van [verzoekster]. Deze schuldeiser is een woningcorporatie. Ter terechtzitting is namens deze schuldeiser te kennen gegeven dat zij ook verantwoording verschuldigd is aan andere huurders en dat nimmer genoegen wordt genomen met een voorstel van een zittende huurder waarbij minder dan de volledige vordering wordt betaald, omdat dit nadelig is voor de andere zittende huurders. Naar het oordeel van de rechtbank legt deze – op zich begrijpelijke – onderbouwing te weinig gewicht in de schaal bij de hiervoor bedoelde belangenafweging.
4.3
Bovendien is het nog maar de vraag of het standpunt van de woningcorporatie juist is. Indien ervan wordt uitgegaan dat het alternatief voor een dwangregeling de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is, moet de financiële uitkomst van deze regelingen worden bezien.
Ervan uitgaande dat bij de uitvoering van een prognoseakkoord en bij een wettelijk schuldsaneringsregeling soortgelijke verplichtingen gelden – in ieder geval ten aanzien van de te verrichten inspanningen om de inkomstensituatie te verbeteren – en gezien de overgelegde stukken zal, naar het zich thans laat aanzien, een buitengerechtelijk akkoord voor de schuldeisers – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat leiden in verband met de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling. In dat geval zal een buitengerechtelijk akkoord een gunstiger financieel resultaat hebben voor de woningcorporatie en dus ook voor haar huurders.
4.4
De rechtbank neemt mede in aanmerking dat ervan kan worden uitgegaan dat bij de uitvoering van de buitengerechtelijke akkoord erop zal worden toegezien dat gedurende de looptijd van het prognoseakkoord aantoonbare inspanningen worden verricht om inkomsten te behouden en/of te vergroten, dat zal worden gecontroleerd of de aflossingscapaciteit volledig wordt ingebracht, dat periodiek de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag (en dus de aflossingscapaciteit) zal worden bepaald en dat de schuldeisers zullen worden geïnformeerd.
4.5
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de namens de woningcorporatie naar voren gebrachte bezwaren niet in de weg staan aan toewijzing van het verzoek en dat deze weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. De verzochte dwangregeling zal dus worden toegewezen.
4.6 [
Verzoekster] heeft ook een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ingediend. Zij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu zij geen belang meer heeft bij dat verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt Woonpartners Midden-Holland in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling;
5.2
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2018 in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.