ECLI:NL:RBDHA:2018:10501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor passend werk van een werknemer met fibromyalgie na beëindiging van het dienstverband

Op 3 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Prins, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A.M. Snijders. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Eiseres had een re-integratieplan ontvangen, maar was van mening dat onvoldoende rekening was gehouden met haar medische klachten, waaronder fibromyalgie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na haar dienstverband als huishoudelijke medewerker in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de Ziektewet. Eiseres had een gesprek met een re-integratiebegeleider, waarna een plan van aanpak werd opgesteld. Het Uwv concludeerde dat eiseres per 6 juli 2017 geschikt was voor passend werk, ondanks haar klachten. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar klachten niet goed waren beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank vond dat er geen medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsartsen tegensprak. Eiseres had geen bewijs geleverd dat haar beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv de afspraken in het plan van aanpak aan eiseres kon opleggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het re-integratieplan (plan van aanpak) met daarin vastgestelde afspraken omtrent de mogelijkheden van eiseres om te gaan werken, aan eiseres bekend gemaakt.
Bij besluit van 31 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres was tot 8 oktober 2016 werkzaam als huishoudelijke medewerker (thuiszorg) bij [thuiszorg] B.V., voor 26 tot 30,5 uur per week. Na einde dienstverband is eiseres in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 29 december 2016 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld met lichamelijke klachten en is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Eiseres heeft op 3 augustus 2017 een gesprek gehad met een re-integratiebegeleider. Tijdens dit gesprek is met eiseres besproken wat haar mogelijkheden zijn om weer aan het werk te gaan. De daarover gemaakte afspraken zijn in het plan van aanpak vastgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 6 juli 2017 geschikt is voor passend werk, rekening houdend met de beperkingen en belastbaarheid van eiseres.
3. Eiseres voert in beroep aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar zware medische klachten. Zij lijdt aan fibromyalgie en vindt dat niet van haar kan worden verlangd dat ze passend werk verricht.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1.
De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek en lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen rapport opgesteld. De primaire verzekeringsarts stelt dat sprake is van een ziekte/stoornis, maar dat de klachten of de hieruit volgende beperkingen ernstiger zijn dan zou mogen worden verwacht. Er is een discrepantie tussen de vastgestelde stoornis, de ervaren beperkingen en de participatieproblemen. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiseres arbeidsongeschikt is voor eigen werk, maar geschikt is voor passend werk. De primaire verzekeringsarts adviseert de re-integratie begeleiding te richten op ander werk met ondersteuning.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 30 januari 2018 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres medisch onderzocht op 11 januari 2018. De verzekeringsarts b&b beschikte over medische informatie van de behandelend sector en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts b&b sluit zich aan bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b acht eiseres vanaf 7 augustus 2017 in staat passende werkzaamheden te verrichten conform het plan van aanpak. De ernstige klachten die eiseres ervaart kunnen niet verklaard worden uit objectiveerbare klachten. Er is volgens de verzekeringsarts b&b een discrepantie tussen de vastgestelde stoornis, de ervaren beperkingen en de participatieproblemen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts b&b heeft geen medische klachten over het hoofd gezien en heeft alle aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd, op grond waarvan aanleiding bestaat dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is.
6. De verzekeringsarts b&b acht aannemelijk dat eiseres medische klachten heeft, maar is van oordeel dat daarmee in voldoende mate is rekening gehouden in de rapportages van de verzekeringsartsen. Uit de informatie van de huisarts van 3 mei 2018 en uit de afspraakbevestiging van [Clinics] Clinics van 9 mei 2018 is niet af te leiden dat de rapportage van de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld geeft van de beperkingen van eiseres voor het verrichten van passend werk. Ook het rapport van Oca van 31 juli 2017 biedt geen steun voor het standpunt van eiseres. Hieruit volgt weliswaar dat eiseres haar werk als schoonmaker niet meer kan uitvoeren, maar dit is geheel in lijn met het oordeel van de verzekeringsartsen dat eiseres vanaf 7 augustus 2017 niet in staat moet worden geacht haar eigen werk te verrichten. Uit dit rapport volgt echter niet dat eiseres niet is staat is om per 7 augustus 2017 passend werk te verrichten. Eiseres heeft verder geen medische stukken kunnen overleggen die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat zij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De omstandigheid dat eiseres een nader onderzoek krijgt in verband met de somatisch onverklaarbare lichamelijke klachten (SOLK), maakt het voorgaande evenmin anders. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
7. Het vorenstaande betekent dat verweerder de in het plan van aanpak gemaakte afspraken aan eiseres kon opleggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.