Op 3 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Prins, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A.M. Snijders. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Eiseres had een re-integratieplan ontvangen, maar was van mening dat onvoldoende rekening was gehouden met haar medische klachten, waaronder fibromyalgie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na haar dienstverband als huishoudelijke medewerker in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de Ziektewet. Eiseres had een gesprek met een re-integratiebegeleider, waarna een plan van aanpak werd opgesteld. Het Uwv concludeerde dat eiseres per 6 juli 2017 geschikt was voor passend werk, ondanks haar klachten. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar klachten niet goed waren beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank vond dat er geen medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsartsen tegensprak. Eiseres had geen bewijs geleverd dat haar beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv de afspraken in het plan van aanpak aan eiseres kon opleggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2018.