ECLI:NL:RBDHA:2018:10502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op basis van geregistreerd partnerschap en duurzaam gescheiden leven

Op 3 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die sinds 5 augustus 2016 bijstand ontving naar de norm van een alleenstaande ouder. De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017, omdat verweerder van mening was dat eiser vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voerde met zijn geregistreerde partner, [X]. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij en zijn partner duurzaam gescheiden leefden, ondanks hun geregistreerd partnerschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de intrekking van de bijstandsuitkering terecht heeft doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat eiser en zijn partner zich meermaals als gezinseenheid hebben gepresenteerd en dat er sprake was van financiële verwevenheid. Eiser had ook een huurovereenkomst met zijn partner en er waren geldtransacties tussen hen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals vereist om als ongehuwd te worden aangemerkt volgens de Participatiewet.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had besloten dat eiser als gehuwde moest worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. F.M.E. Schulmer. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Mens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. H.C. Los).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 25 oktober 2017.
Bij besluit van 19 februari 2018 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit herzien en de motivering gewijzigd.
Bij besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 22 mei 2018 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 6 juli 2018 (SGR 18/3544) het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Eiser heeft op 21 augustus 2018 nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontving sinds 5 augustus 2016 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Verweerder heeft de melding ontvangen dat de woning van eiser op 25 oktober 2017 is ontruimd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 25 oktober 2017 ingetrokken, omdat hij vanaf 25 oktober 2017 een gezamenlijke huishouding voert met zijn partner, [X]. Verweerder heeft bij het herzieningsbesluit het primaire besluit herzien en de motivering gewijzigd. Verweerder heeft daarbij aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiser niet duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe – samengevat weergegeven – aan dat de woning van eiser op 25 oktober 2017 is ontruimd en hij hierdoor met zijn dochters op straat kwam te staan. Vanaf 7 december 2017 wonen eiser en zijn kinderen weer op een vast adres. Eiser stelt dat er weliswaar sprake is van een geregistreerd partnerschap, maar dat hij en zijn partner duurzaam gescheiden leven.
5. De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 25 oktober 2017 tot en met 28 december 2017 en komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op dit bestuursorgaan rust.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat niet tussen partijen in geschil is dat eiser in de periode in geding de geregistreerd partner van [X] was. Dit betekent dat eiser in beginsel als gehuwde moet worden aangemerkt. In geschil is de vraag of eiser duurzaam gescheiden leefde van zijn partner.
6.3.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
6.4.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en zijn partner niet als duurzaam gescheiden levende partners kunnen worden aangemerkt. Daartoe is redengevend dat eiser en zijn partner zich meermaals als gezinseenheid hebben geprofileerd. Zo hebben zij zich als eenheid (‘we’) geprofileerd in e-mails en naar de bijstandsconsulent toe. Daarnaast blijkt dat er sprake is van een zakelijk/financiële verwevenheid: zo heeft de partner van eiser een huurovereenkomst gesloten met Rotsvast en stelt zij deze woning weer onder te verhuren aan eiser. Tevens hebben eiser en zijn partner gezamenlijk een aanvraag bijzondere bijstand ingediend en heeft de partner van eiser een aantal malen geld voor ‘levensonderhoud’ naar eiser overgemaakt. Gelet op al deze omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van partners die ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd.
6.6.
De in beroep overgelegde beschikking van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en het ouderschapsplan maken het voorgaande niet anders. Deze documenten zijn immers van 30 mei 2018 (ontbindingsbeschikking) en 3 april 2018 (ouderschapsplan) en zien op de situatie na de periode in geding. Daarnaast kan aan de door eiser overgelegde verblijfsverklaring niet de waarde worden gehecht die hij hieraan toegekend wil zien, omdat deze verklaring achteraf is opgemaakt en er geen objectieve gegevens zijn waaruit de juistheid van de verklaring over de diverse verblijfplaatsen blijkt.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht besloten dat eiser als gehuwde moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.