ECLI:NL:RBDHA:2018:10518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
C/09/556734 / KG RK 18-1046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een huurovereenkomst geschil

Op 3 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die betrokken was in een huurovereenkomst met Stichting Vestia. De verzoeker had eerder, op 1 februari 2018, de kantonrechter mr. C.W.D. Bom gewraakt, maar dit verzoek werd op 19 maart 2018 afgewezen. Op 3 juli 2018 diende de verzoeker een nieuw wrakingsverzoek in, dat op 3 september 2018 werd behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat een deel van de gronden al eerder was behandeld en afgewezen. Daarnaast was het verzoek te laat ingediend, aangezien de verzoeker op 31 mei 2018 op de hoogte was van de omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, maar pas op 3 juli 2018 het verzoek indiende. De wrakingskamer legde ook een wrakingsverbod op aan de verzoeker, omdat eerdere wrakingsverzoeken waren afgewezen en het indienen van nieuwe verzoeken enkel tot vertraging zou leiden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
Wrakingnummer : 18/1046
Zaak- /rekestnummer : C/09/556734 / KG RK 18/1046
Zaak-/rolnummer : 6199902 RL EXPL 17/18994 (hoofdzaak)
Beslissing van 3 september 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te: [adres] [postcode] ) [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker,
strekkende tot de wraking van:
mr. C.W.D. Bom
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Stichting Vestia,
statutair gevestigd en kantoor houdende in Rotterdam,
gemachtigde: mr. M.S.H.M. van Woerkom.

1.Inleiding

Tussen de verzoeker (huurder) en de belanghebbende (verhuurder) is een procedure aanhangig, waarin de belanghebbende onder andere om ontbinding van de huurovereenkomst verzoekt.
Op 1 februari 2018 heeft de verzoeker de rechter gewraakt. Dat wrakingsverzoek is op 19 maart 2018 door de wrakingskamer afgewezen.
Op 3 juli 2018 heeft de wrakingskamer een nieuw wrakingsverzoek van de verzoeker ontvangen.

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 3 juli 2018, met bijlagen (waaronder de schriftelijke klacht van de verzoeker van 3 juli 2018);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 6 augustus 2018;
- de beslissing van de wrakingskamer van 19 maart 2018 (wrakingnummer 2018/14).
2.2
Bij de mondelinge behandeling is de verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
De verzoeker heeft in zijn schriftelijke klacht en wrakingsverzoek en tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Op 12 januari 2018 heeft al dan niet een zitting plaatsgevonden. Indien de zitting heeft plaatsgevonden, was dit buiten medeweten van de verzoeker om, was de voormalige advocaat van de verzoeker niet gemachtigd en heeft de rechter dat niet gecontroleerd. De verzoeker heeft dit pas ontdekt toen hij van de rechtbank een brief kreeg waaruit bleek dat een minnelijke schikking was getroffen. De verzoeker heeft de rechter meermalen gevraagd om het proces-verbaal van de zitting en om opheldering van de situatie. De rechter heeft daarop telkens niet gereageerd.
Daarnaast heeft de rechter op de zitting van 31 mei 2018 gezegd dat hij bepaalde stukken van Stichting Vestia buiten beschouwing zal laten, terwijl die stukken cruciale informatie bevatten. Verder heeft de rechter op die zitting de verzoeker belet in het stellen van vragen aan de getuigen en gezegd dat het er niet goed voor de verzoeker uitzag.
3.2
De rechter heeft laten weten dat hij niet in de wraking berust.

4.De ontvankelijkheid van de verzoeker

4.1
De wrakingskamer stelt vast dat een deel van het wrakingsverzoek ziet op de (vermeende) zitting die op 12 januari 2018 heeft plaatsgevonden en de vragen die de verzoeker daar achteraf over had. De verzoeker heeft de rechter daarover al eens gewraakt en de wrakingskamer heeft dat wrakingsverzoek afgewezen. Daarom kan de verzoeker voor dat deel niet worden ontvangen in zijn verzoek.
4.2
Voor het overige overweegt de wrakingskamer dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook wordt op deze wijze beoogd onnodige vertraging te voorkomen.
4.3
De door de verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn hem bekend geworden op
31 mei 2018, tijdens de laatste zitting. Het wrakingsverzoek is gedateerd op 3 juli 2018 en is op 4 juli 2018 door de wrakingskamer ontvangen. De verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij tijd nodig had om zowel de klacht als het wrakingsverzoek op te stellen, omdat hij geen juridische beroepsbeoefenaar is. De wrakingskamer is echter van oordeel dat het niettemin te lang, namelijk meer dan een maand, heeft geduurd voordat de verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft ingediend. De door hem genoemde reden van vertraging vormt daarvoor onvoldoende rechtvaardigingsgrond. Het verzoek is daarom, voor zover het betrekking heeft op omstandigheden die op 31 mei 2018 hebben plaatsgevonden, te laat ingediend en de verzoeker kan dan ook in zoverre eveneens niet worden ontvangen in het verzoek.
4.4
De wrakingskamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

5.Wrakingsverbod

5.1
De rechter heeft gevraagd aan de verzoeker een wrakingsverbod op te leggen, nu de verzoeker eerder een wrakingsverzoek tegen hem heeft gedaan en zowel het eerdere als het nieuwe verzoek zijn afgewezen en tot vertraging heeft geleid.
5.2
De wrakingskamer zal tot een wrakingsverbod overgaan. Verzoeker heeft toegelicht dat hij op 31 juli 2018 van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om zich uit te laten over het op 31 mei 2018 gehouden getuigenverhoor. Dat betekent volgens de rechter (getuige zijn email van 6 juli 2018 die bij zijn schriftelijke reactie van 6 augustus 2018 was gevoegd) dat in de zaak thans eindvonnis zal worden gewezen. Er zullen derhalve geen proceshandelingen meer plaatsvinden (ten overstaan van de rechter) waardoor niet valt in te zien dat nieuwe feiten ontstaan die de verzoeker aanleiding zouden kunnen geven tot het andermaal indienen van een ontvankelijk wrakingsverzoek. Indien de verzoeker desalniettemin een volgend wrakingsverzoek zou indienen, is daarom – gelet ook op de eerder ingediende onsuccesvolle wrakingsverzoeken – duidelijk dat hij daarmee in wezen niet meer dan vertraging beoogt zodat een wrakingsverbod aangewezen is gelet op artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6.De beslissing

De wrakingskamer,
6.1
verklaart de verzoeker
niet-ontvankelijkin zijn wrakingsverzoek;
6.2
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond om het moment van het indienen van het wrakingsverzoek;
6.3
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing, rekening houdende met het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt gestuurd naar:
- de verzoeker;
- de belanghebbende Stichting Vestia en zijn gemachtigde mr. Van Woerkom;
- de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, E.F. Brinkman en S.M. Krans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier, en in openbaar uitgesproken op 3 september 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.