ECLI:NL:RBDHA:2018:10649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
awb 18/2837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische vrouw die in Duitsland verblijft, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging werd afgewezen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het feit dat de referent, haar partner, niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit had moeten intrekken en een hoorzitting had moeten houden, omdat twee van de oorspronkelijke afwijzingsgronden niet meer van toepassing waren. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat verweerder terecht het standpunt heeft gehandhaafd dat de inkomsten van de referent niet duurzaam, voldoende en zelfstandig zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres, de referent en hun zoon, maar dat de inmenging in dit gezinsleven gerechtvaardigd is. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de Nederlandse overheid prevaleren boven die van eiseres, en dat er geen uitzichtloze situatie is. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij of de referent binnen een redelijke termijn aan het middelenvereiste kan voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/2837
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Polet,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 maart 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft driemaal een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was haar partner [naam 2] (referent) ter zitting aanwezig. Verweerder heeft meegedeeld niet te zullen verschijnen. Als tolk was aanwezig N. Gorges.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Syrische nationaliteit. Zij verblijft in Duitsland en is in het bezit van een verblijfsvergunning. Op 30 augustus 2017 heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ ingediend. Op 30 november 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat niet was aangetoond dat referent op dat moment ongehuwd was. Verder was er geen sprake van een duurzame en exclusieve relatie en werd niet voldaan aan het middelenvereiste.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij voornoemd standpunt gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft drie verweerschriften ingediend omdat eiseres in beroep nog tweemaal een aantal stukken heeft ingediend. Verweerder zag zich daardoor genoodzaakt om zijn standpunt een paar maal te heroverwegen. Het betreft -onder andere- een aantal salarisstroken, een stuk met detacheringsvoorwaarden, een bericht van Tempo-Team, een geboorteakte van zoon [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] in Duitsland en een document waaruit blijkt dat referent [naam 3] heeft erkend.
In het laatste verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat het eerdere standpunt over een duurzame en exclusieve relatie komt te vervallen. Het standpunt over het middelenvereiste blijft onverkort gehandhaafd. Referent beschikt ook thans niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan.
Verder is er sprake van familie- en gezinsleven tussen eiseres, referent en hun zoon. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat de belangen van de Nederlandse overheid prevaleren boven de belangen van eiseres. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus verweerder.
4. Wat eiseres in beroep hiertegen heeft aangevoerd komt hierna aan de orde.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien een persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, van het Vb.
Op grond van artikel 3.75, eerste lid, van het Vb zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw bedoelde middelen van bestaan in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
Op grond van het derde lid zijn, in afwijking van het eerste lid, middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen nog beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.
6. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder het bestreden besluit had moeten intrekken en een hoorzitting had moeten houden. Omdat twee van de drie oorspronkelijke afwijzingsgronden zijn komen te vervallen, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het inkomen van referent, naar het familie- en gezinsleven van eiseres en referent en de belangen van hun kind.
7. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Verweerder heeft het eerdere standpunt in het bestreden besluit dat de inkomsten van referent niet duurzaam, voldoende en zelfstandig zijn, terecht gehandhaafd. Uit de stukken die in beroep zijn ingediend, blijkt dat referent sinds [datum] door Tempo-Team is gedetacheerd als produktiemedewerker bij [bedrijfsnaam] in [plaats] . Verder is van belang dat er in bezwaar geen gegevens van al zijn vorige werkzaamheden zijn overgelegd, terwijl hiervoor wel aanleiding was. Mogelijk dat referent kan voldoen aan het hierboven in artikel 3.75, derde lid, van het Vb vermelde ‘driejaar-vereiste’. Immers, referent heeft ter zitting naar aanleiding van vragen van de rechtbank verklaard dat hij sinds zijn verblijf in Nederland betaald werk heeft verricht in ‘korte baantjes’.
Ook de andere feiten die in beroep naar voren zijn gebracht zoals de geboorte van de zoon en zijn erkenning door referent, zijn door verweerder in het laatste verweerschrift beoordeeld. Omdat op basis van de overlegde gegevens nog immer niet wordt voldaan aan het inkomensvereiste, een essentieel vereiste voor gezinshereniging, was er voor verweerder geen aanleiding om het bestreden besluit in te trekken en alsnog een hoorzitting te houden.
8. Niet langer is in geschil dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent en hun zoon. De vraag is of de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen nu het een eerste toelating betreft. Verder is van belang dat er geen sprake is van een uitzichtloze situatie. Het is niet onmogelijk om binnen een redelijke termijn aan het middelenvereiste te voldoen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.