In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van intellectuele eigendom, heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres in het incident, Carl Zeiss SMT GmbH, verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van ASML in de hoofdzaak. Nikon Corporation, de eiseres in de hoofdzaak, voerde gemotiveerd verweer tegen deze voeging. De rechtbank oordeelde dat de incidentele vordering tot voeging moest worden afgewezen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de vordering te laat was ingediend, aangezien deze volgens het Versneld Regime in Octrooizaken uiterlijk op 13 juni 2018 had moeten worden ingesteld. De rechtbank stelde vast dat het belang van Zeiss bij voeging enkel betrekking had op de procedure in conventie, en dat zij haar vordering pas op 8 augustus 2018 had ingediend, wat te laat was.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het belang van Zeiss bij voeging niet kon worden ingezien. De rechtbank merkte op dat als de arbitrageprocedure, waarin Zeiss partij is, in het voordeel van ASML zou uitpakken, de zaak in conventie ten einde zou zijn. In dat geval zou ASML zich kunnen beroepen op een geldige licentie en geen inbreuk maken. Als de arbitrage in het nadeel van ASML zou uitpakken, had Zeiss niet duidelijk gemaakt welk belang zij dan nog had bij voeging. De rechtbank veroordeelde Zeiss als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van zowel Nikon als ASML op € 543,- werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken en de rechtbank bepaalde dat de procedure verder zou worden voortgezet conform het eerder vastgestelde regime.