ECLI:NL:RBDHA:2018:10700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
C/09/553926 / HA ZA 18-624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. van Walderveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot voeging in intellectuele eigendomszaak

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 5 september 2018 een vonnis gewezen in een incident waarbij de vennootschap Nikon Corporation een incidentele vordering tot voeging heeft ingediend. Nikon, gevestigd in Tokyo, Japan, is eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident. De gedaagden in de hoofdzaak zijn ASML Holding N.V. en ASML Netherlands B.V., beide gevestigd in Veldhoven, en de vennootschap Carl Zeiss SMT GmbH, gevestigd in Oberkochen, Duitsland, die eiseres in het incident is. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Zeiss afgewezen, omdat het belang van Nikon bij een voortvarende procedure prevaleert boven het belang van Zeiss bij voeging. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Zeiss niet tijdig was ingediend en dat de betrokkenheid van Zeiss bij het geschil tussen Nikon en ASML niet voldoende was om de voeging toe te staan. De rechtbank benadrukte dat de eisen van een goede procesorde in de weg staan aan de toewijsbaarheid van de incidentele vordering. De beslissing houdt ook rekening met de termijnen die zijn vastgesteld in het Versneld Regime in Octrooizaken, waar deze zaak onder valt. De rechtbank heeft Zeiss veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 543,-, en verklaarde deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. De hoofdzaak zal verder worden geprocedeerd conform het eerder vastgestelde regime.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/553926 / HA ZA 18-624
Vonnis in incident van 5 september 2018
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
NIKON CORPORATION,
gevestigd te Tokyo, Japan,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. L. Oosting te Amsterdam,
tegen

1.de naamloze vennootschap ASML HOLDING N.V.,

gevestigd te Veldhoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASML NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASML SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eiseressen in reconventie in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk,
en
de vennootschap naar vreemd recht
CARL ZEISS SMT GMBH,
gevestigd te Oberkochen, Duitsland,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. D.F. de Lange te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Nikon, ASML en Zeiss genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 mei 2017;
  • de akte houdende overlegging producties van 30 mei 2018, met producties 1 t/m 40;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie van 8 augustus 2018, met producties 1 t/m 47;
  • de incidentele conclusie tot voeging van 8 augustus 2018;
  • de incidentele conclusie van antwoord van Nikon van 22 augustus 2018;
  • de incidentele conclusie van antwoord van ASML van 22 augustus 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Zeiss vordert dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van ASML te voegen. Nikon voert gemotiveerd verweer. ASML verenigt zich met de incidentele vorderingen en met de gronden daarvan. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Daartoe is het navolgende redengevend.
2.3.
Ingevolge artikel 218 Rv [1] wordt de incidentele vordering tot voeging ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. In deze zaak volgens het Versneld Regime in Octrooizaken (hierna: VRO), waarbij ingevolge de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 april 2017 vaste termijnen zijn bepaald voor het indienen van processtukken, diende op de rol van 8 augustus 2018 te worden geconcludeerd voor antwoord in conventie. Die conclusie was de laatste conclusie in de zaak in conventie. Op deze datum heeft Zeiss haar incidentele conclusie tot voeging, die verband houdt met de procedure in conventie (geen inbreuk want ASML beschikt over een door Zeis verstrekte sub-licentie), genomen en is daarmee volgens de letter van artikel 218 Rv op tijd. Niettemin staan de eisen van een goede procesorde aan de toewijsbaarheid van de incidentele vordering in de weg.
2.4.
Nikon heeft terecht aangevoerd dat Zeiss nauw is betrokken bij het geschil tussen Nikon en ASML (advocaten en vertegenwoordigers van Zeiss waren ter zitting aanwezig bij pleidooien in eerdere VRO-zaken tussen beide partijen in deze reeks van elf vergelijkbare zaken) en zij dus van meet af aan op de hoogte moet zijn geweest van de onderhavige procedure (nummer 10 in de reeks), waarin aan Nikon op dezelfde dag verlof is verleend te procederen volgens het VRO als voor de tien andere zaken. Het eerst op de laatst mogelijke dag indienen van de incidentele vordering tot voeging zou er bij toewijzing, gezien het beginsel van hoor en wederhoor, toe leiden dat Zeiss in de gelegenheid wordt gesteld een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, waarna Nikon en ASML vervolgens zouden kunnen antwoorden. Dat zou de VRO-zaak op onevenredige wijze doorkruisen. In de hoofdzaak is het pleidooi bepaald op 11 januari 2019 en zijn termijnen bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie (3 oktober 2018), aanvullende producties op 14 november 2018 en voor reactieve producties op 14 december 2018. Door een nadere schriftelijke ronde tussen Zeiss en Nikon/ASML zouden genoemde termijnen, die reeds op 26 april 2017 bij beschikking zijn vastgesteld, niet meer kunnen worden gehaald, hetgeen verwijdering uit het VRO-regime en dus aanzienlijke vertraging van de procedure (het pleidooi zal dan naar verwachting pas eind 2019 plaatsvinden) tot gevolg zou hebben. Zeiss had dit kunnen voorkomen door haar incidentele vordering tijdig in te stellen en zij had dit gelet op haar betrokkenheid bij de VRO-zaak ook kunnen doen. Deze omstandigheden dienen, in onderling verband en samenhang beschouwd, te worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de door de Hoge Raad bedoelde zin (vgl. HR 28 maart 2014 [2] ) die er toe leiden dat het belang van Nikon bij een voortvarende afwikkeling van de VRO-zaak dient te prevaleren.
2.5.
Los daarvan - en zelfstandig dragend voor het oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen - geldt dat het belang van Zeiss bij voeging, dat ziet op de uitleg van de tussen Nikon en Zeiss (en Nikon en ASML) gesloten Cross-License Agreement en de sublicentie van Zeiss aan ASML, niet kan worden ingezien. Indien in de arbitrageprocedure, waarbij Zeiss partij is en waarin zij samen met ASML verweer voert, in het voordeel van ASML wordt beslist, is de zaak in conventie ten einde. Immers, in dat geval kan ASML zich beroepen op een geldige licentie en maakt zij om die reden geen inbreuk. Indien de arbitrage in het nadeel van ASML uitpakt, is het licentie-argument van ASML uit handen geslagen en heeft Zeiss niet gesteld welk belang zij dan nog heeft bij voeging.
2.6.
Zeiss zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de incidentele vordering tot voeging af,
3.2.
veroordeelt Zeiss in de kosten van het incident, aan de zijde van zowel Nikon als ASML tot op heden begroot op € 543,-,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat in de zaak verder wordt geprocedeerd conform het bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 april 2017 gegeven regime.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering