Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Ghanese nationaliteit. Eiseres stelt al 22 jaar in Nederland te verblijven. Zij heeft zonder resultaat verschillende verblijfsrechtelijke procedures gevoerd. Op 17 november 2015 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘uitoefenen familieleven op grond van artikel 8 EVRM’ voor verblijf bij referent.
2. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres heeft verweerder over haar medische situatie advies gevraagd aan het BMA. Uit het BMA-advies van 1 maart 2016 blijkt dat eiseres lijdt aan suikerziekte en dat zij hiervoor wordt behandeld door de huisarts. De behandeling is vooral medicamenteus (‘metformine’ en ‘insuline glargine (Lantus)’. Uitblijven van behandeling van de suikerziekte kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Behandeling voor de suikerziekte (en de overige medische klachten) van eiseres is mogelijk in het land van herkomst in het [ziekenhuis] in [plaats] (Ghana). Eiseres kan reizen met gangbare vervoermiddelen. Aanbevolen wordt dat eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
3. Bij besluit van 14 april 2016 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen en aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing en dit verbod gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het
mvv-vereiste op grond van haar gezondheidssituatie. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het BMA-advies van 1 maart 2016. Eiseres komt evenmin voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking op grond van een andere vrijstellingsgrond. Uitzetting van eiseres is niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. Uit het BMA-advies van 18 oktober 2017 blijkt dat het [ziekenhuis] volgens de brondocumenten consequent als ‘public facility’ wordt bestempeld en dat voor eiseres hier de benodigde medicijnen voor de suikerziekte (‘insuline glargine (Lantus)’ en ‘metformine’) beschikbaar zijn. Gelet op dit recente BMA-advies persisteert verweerder in zijn standpunt dat eiseres in staat is te reizen en dat voor haar medische behandeling mogelijk is in het [ziekenhuis] mogelijk is.
5. Eiseres is het niet eens met de weigering haar een verblijfsvergunning te verlenen. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een mvv.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, is van het vereiste van een geldige mvv op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
Ingevolge het derde lid kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is de vraag of zij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op een van de vrijstellingsgronden.
8. Allereerst moet worden beantwoord de vraag of eiseres vanwege haar gezondheidstoestand in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Niet in geschil is dat eiseres lijdt aan suikerziekte en dat uitblijven van behandeling hiervan kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Eiseres gebruikt in Nederland het medicijn ‘insuline glargine (Lantus)’ en de vraag is of dit medicijn voor eiseres beschikbaar en toegankelijk is in het (Diabetes center van het) [ziekenhuis] . Eiseres stelt dat dit onvoldoende duidelijk blijkt uit de opgemaakte BMA-adviezen. Zij wijst in het bijzonder op het BMA-advies van 1 maart 2016 waaruit blijkt dat het Diabetes center van het [ziekenhuis] een ‘private facility’ betreft.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met verwijzing naar het BMA-advies van 18 oktober 2017 terecht op het standpunt gesteld dat het medicijn ‘insuline glargine (Lantus)’ aanwezig is in het [ziekenhuis] . Dat dit medicijn en de noodzakelijke medische behandeling ook voor eiseres toegankelijk is, heeft verweerder terecht afgeleid uit de beantwoording van vraag 7b in het BMA-advies en de bijgevoegde brondocumenten. Hierin wordt het [ziekenhuis] consequent als ‘public facility’ aangemerkt. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit BMA-advies naar voren gebracht. Zij heeft geen contra-expertise overgelegd en uit de onbeantwoorde e-mails van eiseres aan het [ziekenhuis] volgt niet dat eiseres in haar land van herkomst geen toegang kan krijgen tot de voor haar noodzakelijke behandeling. Evenmin is gebleken dat eiseres niet in staat zal zijn om haar behandeling te bekostigen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het in het kader van het arrest Paposhvili allereerst aan eiseres is om aan te tonen dat behandeling voor haar niet toegankelijk zou zijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 186 van dit arrest. De op 1 december 2017 door eiseres overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit die stukken blijkt immers (nog) niet dat de medische situatie van eiseres wezenlijk is veranderd ten opzichte van het BMA-advies van 18 oktober 2017, nu al in het BMA-advies sprake was van buikklachten. Verweerder heeft in deze overgelegde medische stukken ook geen aanleiding hoeven zien om opnieuw bij het BMA advies te vragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres op dit punt terecht het mvv-vereiste tegengeworpen.
10. Ten aanzien van de vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat uitzetting van eiseres in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle voor de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM van betekenis zijnde feiten en omstandigheden bij de besluitvorming heeft betrokken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de belangenafweging ten nadele van eiseres heeft laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder terecht ten nadele van eiseres betrokken dat zij het familieleven met referent in Nederland is aangegaan en heeft geïntensiveerd, terwijl zij nooit rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning heeft gehad. Eiseres stelt al 22 jaar in Nederland te zijn, maar heeft pas in 2008 voor de eerste keer een aanvraag ingediend. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat voor eiseres geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven met referent in Ghana uit te oefenen, nu hij eveneens afkomstig is uit Ghana. Eiseres heeft haar stelling dat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet in staat is zich in Ghana te vestigen niet onderbouwd.
11. De rechtbank oordeelt vervolgens dat verweerder de medische omstandigheden, de gestelde ondervonden problemen in haar land van herkomst en de verstandelijke beperking van eiseres niet als zodanig bijzonder heeft hoeven aanmerken dat toepassing van de hardheidsclausule was aangewezen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 19 oktober 2018 terecht betrokken de beantwoording van vraag 7a in het BMA-advies van 18 oktober 2018. Niet is gebleken dat eiseres zodanig verstandelijk beperkt is dat zij afhankelijk is van mantelzorg. Zij maakt zelf afspraken met artsen en bezoekt hen zelfstandig. Voor zover sprake is van asielgerelateerde gronden, die maken dat eiseres niet kan terugkeren naar Ghana, is hiervoor de asielprocedure de geëigende procedure.
12. Verweerder heeft terecht het mvv-vereiste tegengeworpen en om die reden de aanvraag afgewezen. Tegen het inreisverbod zijn geen separate gronden aangevoerd. Het inreisverbod blijkt dan ook in stand.
13. Ten aanzien van het beroep van eiser op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiser heeft mogen afzien.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.