ECLI:NL:RBDHA:2018:10715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en procesbelang bij verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiser, die een verblijfsvergunning had onder de beperking 'verblijf bij partner [partner 1]', kreeg op 3 augustus 2017 te horen dat deze vergunning was ingetrokken. Tegelijkertijd werd zijn aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf bij partner [partner 2]' ingewilligd, met een ingangsdatum van 7 juli 2017. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn oorspronkelijke verblijfsvergunning, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 15 augustus 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling. Dit was het gevolg van de strikte vreemdelingenwetgeving, die vereist dat de vreemdeling en de referent samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Eiser was sinds eind augustus 2016 gaan samenwonen met [partner 2] en voldeed daardoor niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, die was verleend op basis van zijn relatie met [partner 1]. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor de toepassing van een hardheidsclausule en dat er een verblijfsgat zou blijven bestaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1693
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: [partner 2]),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner [partner 1] (hierna: referent)” met ingang van 15 mei 2014 ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van 3 augustus 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner [partner 2]” ingewilligd, met 7 juli 2017 als ingangsdatum.
Bij besluit van 13 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft bij schrijven van 13 augustus 2018 een machtiging overgelegd, waarin hij [partner 2] machtigt voor het instellen van het beroep en om hem ter zitting te vertegenwoordigen. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.
3. Ingevolge artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
In hoofdstuk 7/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld dat verweerder aanneemt dat de vreemdeling en de referent samenwonen als bedoeld in artikel 3.17 van het Vb als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:
- de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen;
- de referent en de vreemdeling voeren naar buiten toe hetzelfde adres;
- de referent en de vreemdeling zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP.
4. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dit heeft te maken met de strengheid van de vreemdelingenwetgeving. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser eind augustus 2016 is gaan samenwonen met de heer [partner 2] en per 1 september 2016 op diens adres staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Vanaf dat moment woonde eiser niet meer samen met referent en voldeed hij niet meer aan de voorwaarden van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Ik zie daarin geen ruimte voor de toepassing van een hardheidsclausule. De verblijfsvergunning kon derhalve in ieder geval vanaf dat moment worden ingetrokken. Er zal dan ook, hoewel minder groot, een verblijfsgat blijven bestaan. Aan de vraag of de relatie tussen eiser en referent voor hen reeds was beëindigd wordt daardoor niet toegekomen.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier, op 15 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.