ECLI:NL:RBDHA:2018:10716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.R. Bissessur, had een aanvraag ingediend voor een visum, welke door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het oordeel dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst, Ivoorkust, had aangetoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij het primaire besluit van 21 september 2017 en het bestreden besluit van 21 februari 2018 terecht had geoordeeld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank heeft de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende geacht om aan te nemen dat zij voldoende binding had met Ivoorkust. De rechtbank overwoog dat het feit dat eiseres geen kinderen of andere familieleden in Ivoorkust heeft die afhankelijk zijn van haar zorg, en dat haar economische situatie niet voldoende was onderbouwd, belangrijke factoren waren in de beoordeling.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1688
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.R. Bissessur),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [referent] (hierna: referent) verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat eiseres voldoende sociale en economische binding met Ivoorkust heeft. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres geen kinderen heeft en geen andere familieleden heeft in Ivoorkust die afhankelijk zijn van haar zorg. De omstandigheid dat eiseres is geboren en getogen in Ivoorkust is onvoldoende om sociale binding aan te nemen. Evenmin is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen. Met betrekking tot de economische binding van eiseres met Ivoorkust heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen uit de stukken niet goed is te herleiden of zij beschikt over een regelmatig en substantieel inkomen vanuit haar bedrijf. Ook de omstandigheid dat zij eigenaar is van een perceel met een woning in Ivoorkust is onvoldoende.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier, op 15 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.