ECLI:NL:RBDHA:2018:10716
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.R. Bissessur, had een aanvraag ingediend voor een visum, welke door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het oordeel dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst, Ivoorkust, had aangetoond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij het primaire besluit van 21 september 2017 en het bestreden besluit van 21 februari 2018 terecht had geoordeeld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank heeft de door eiseres overgelegde documenten onvoldoende geacht om aan te nemen dat zij voldoende binding had met Ivoorkust. De rechtbank overwoog dat het feit dat eiseres geen kinderen of andere familieleden in Ivoorkust heeft die afhankelijk zijn van haar zorg, en dat haar economische situatie niet voldoende was onderbouwd, belangrijke factoren waren in de beoordeling.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.