ECLI:NL:RBDHA:2018:10729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
FT RK 18/1133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door verzoeker, die van 1 september 2009 tot 1 mei 2015 een eigen onderneming heeft gevoerd. Verzoeker heeft echter geen jaarstukken over deze periode overgelegd, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of hij te goeder trouw was ten aanzien van de ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker gedurende de periode van november 2002 tot juli 2012 eigenaar is geweest van meerdere woningen, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich deze eigendommen financieel kon veroorloven. De rechtbank concludeert dat verzoeker zich in een financieel instabiele situatie bevond en niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn situatie te verbeteren. Hierdoor is de rechtbank van mening dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot zijn schulden, wat leidt tot de afwijzing van zijn verzoek om schuldsanering. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor goede trouw in het kader van de Faillissementswet, specifiek artikel 288.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/555565 / FT RK 18/1133
uitspraakdatum: 7 september 2018
[verzoeker],
wonende te [adres 1]
[postcode en woonplaats 1],
verzoeker,
heeft op 27 juni 2018 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 17 augustus 2018 behandeld. Daarbij zijn zoeker vergezeld van T. Eisses en [A] verschenen en gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.
De rechtbank overweegt als volgt.
1. Verzoeker heeft gedurende de periode 1 september 2009 tot 1 mei 2015 een eigen onderneming gehad. Verzoeker heeft geen jaarstukken van deze eenmanszaak overgelegd. Bij gebrek aan de jaarstukken over de laatste drie jaren van de door verzoeker gevoerde onderneming is de rechtbank thans niet in staat te beoordelen of verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten de opgevoerde schulden te goeder trouw is geweest. Dit leidt ertoe dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van de schulden die zijn ontstaan in de hiervoor vermelde periode.
2. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de vier restschulden bij hypotheekverstrekkers. Na de zitting zijn stukken ontvangen waaruit het volgende blijkt:
Op 5 november 2002 heeft verzoeker hypotheek verleend op de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1]. Vanaf begin 2011 is verzoeker tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker, de woning is in september 2015 verkocht, waarna een restschuld aan Hypocasso/Florius Hypotheken overbleef die thans € 99.989,02 bedraagt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verzoeker gedurende in ieder geval de periode 5 november 2002 tot 25 september 2015 eigenaar is geweest van deze woning.
Op 23 juli 2004 heeft verzoeker hypotheek verleend op de woning aan de [adres 3] te [woonplaats 1]. Vanaf 2008 is verzoeker tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker, de woning is in januari 2014 verkocht, waarna een restschuld aan Quion overbleef die thans € 54.174,33 bedraagt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verzoeker gedurende in ieder geval de periode 23 juli 2004 tot 30 januari 2014 eigenaar is geweest van deze woning.
Op 13 mei 2005 heeft verzoeker hypotheek verleend op de woning aan de [adres 4] te [woonplaats 2]. Vanaf januari 2010 verzoeker tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker, de woning is in juli 2012 executoriaal verkocht, waarna een restschuld aan SNS Bank overbleef die thans € 128.844,91 bedraagt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verzoeker gedurende in ieder geval de periode 13 mei 2005 2004 tot 12 juli 2012 eigenaar is geweest van deze woning.
Op 29 juni 2009 heeft verzoeker hypotheek verleend op de woning aan de [adres 5] te [woonplaats 3]. Vanaf november 2013 verzoeker tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker, de woning is verkocht, waarna een restschuld aan Rabobank overbleef die thans € 321.608,10 bedraagt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verzoeker in ieder geval vanaf 29 juni 2009 eigenaar is geweest van deze woning. Uit de stukken blijkt niet wanneer de woning is verkocht.
3. Het vorenstaande maakt dat het er voor moet worden gehouden dat verzoeker gedurende de periode november 2002 tot juli 2012 eigenaar is geweest van een viertal woningen, vervolgens tot januari 2014 van drie woningen en nadien van twee woningen. Niet is gebleken dat verzoeker zich de eigendom van meerdere woningen financieel kon veroorloven. De enkele opmerking van verzoeker dat hij hard werkte en € 1.000,- per week verdiende is – gezien de bedragen waar het hier om gaat – een onvoldoende verklaring.
4. De woning aan de [adres 5] te [woonplaats 3] is klaarblijkelijk aangeschaft op een moment dat verzoeker al niet meer in staat was de hypotheekverplichtingen met betrekking tot de [adres 3] te [woonplaats 1] te voldoen en kort na die aanschaf ging het ook mis met het nakomen van de hypotheekverplichtingen aangaande de [adres 4] te [woonplaats 2]. Dit maakt dat de rechtbank er van uitgaat dat verzoeker zich in ieder geval de aanschaf van de woning aan de [adres 5] te [woonplaats 3] niet financieel kon veroorloven en dat hij hiervan op de hoogte was, of behoorde te zijn, aangezien hij bij aanschaf van die woning al problemen had met de nakoming van de hypotheekverplichtingen met betrekking tot de [adres 3] te [woonplaats 1]. Vervolgens zijn de woningen verkocht en is een restschuld ontstaan. Die restschuld met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] is ontstaan binnen de vijfjaartermijn zoals bedoeld in artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet. Het moet er voor worden gehouden dat deze restschuld met betrekking tot de in 2002 aangeschafte woning niet zou zijn ontstaan indien hij daarna niet nog drie woningen had gekocht. Dit maakt dat de rechtbank er niet van kan uitgaan dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan deze schuld.
5. Vanaf 2008 is verzoeker kennelijk niet meer in staat geweest om de verplichtingen uit één of meerdere hypothecaire geldleningen na te komen en verkeerde hij in een financieel instabiele situatie. Op geen enkele wijze is gebleken wat verzoeker heeft gedaan om deze situatie te herstellen, of tenminste zoveel mogelijk te beteugelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook evenmin door verzoeker aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden.
6. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats], NEDERLAND,
wonende te [adres 1]
[postcode en woonplaats 1]
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2018 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
De verzoeker heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag dat van deze zaak kennis moet nemen.