ECLI:NL:RBDHA:2018:10729
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw van de schuldenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door verzoeker, die van 1 september 2009 tot 1 mei 2015 een eigen onderneming heeft gevoerd. Verzoeker heeft echter geen jaarstukken over deze periode overgelegd, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of hij te goeder trouw was ten aanzien van de ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker gedurende de periode van november 2002 tot juli 2012 eigenaar is geweest van meerdere woningen, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich deze eigendommen financieel kon veroorloven. De rechtbank concludeert dat verzoeker zich in een financieel instabiele situatie bevond en niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn situatie te verbeteren. Hierdoor is de rechtbank van mening dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot zijn schulden, wat leidt tot de afwijzing van zijn verzoek om schuldsanering. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor goede trouw in het kader van de Faillissementswet, specifiek artikel 288.