ECLI:NL:RBDHA:2018:10766
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De eiser had op 22 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 7 augustus 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld in het licht van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser stelde dat hij vanwege een relatie met een meisje genaamd [persoon X] in gevaar was, omdat haar familie hem als een bedreiging beschouwde. Hij had te vrezen voor eerwraak en kon niet terugkeren naar Algerije zonder gevaar voor zijn leven.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij persoonlijk niet beschermd kon worden door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn asielaanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning zouden vormen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen en een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar.
De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.