ECLI:NL:RBDHA:2018:10766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
NL18.15012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De eiser had op 22 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 7 augustus 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld in het licht van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser stelde dat hij vanwege een relatie met een meisje genaamd [persoon X] in gevaar was, omdat haar familie hem als een bedreiging beschouwde. Hij had te vrezen voor eerwraak en kon niet terugkeren naar Algerije zonder gevaar voor zijn leven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij persoonlijk niet beschermd kon worden door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn asielaanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning zouden vormen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen en een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar.

De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 7 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15013, plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 22 juli 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie met een meisje genaamd [persoon X] heeft gehad. De familie van [persoon X], vooral van de zijde van haar moeder, was zeer conservatief en salafistisch. Op een dag is [persoon X] zwanger van hem geraakt. Voor de familie van [persoon X] was dit onacceptabel. Vanaf dat moment werd eiser overal gezocht en kon hij geen normaal leven meer leiden. Hij is twee keer door een groep, die gestuurd was door de oom van [persoon X], aangevallen. Uit voorzorg en om te voorkomen dat er conflict of bloedbad zou ontstaan tussen zijn eigen familie en die van [persoon X] heeft eiser zijn land van herkomst verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) relatie met [persoon X] en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder heeft de nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. De door eiser gestelde identiteit en herkomst zijn daarentegen niet definitief vast te stellen, nu eiser zonder verschoonbare reden hiertoe geen documenten heeft overgelegd. De verklaringen van eiser ten aanzien van zijn relatie met [persoon X] en de daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Algerije kan bovendien worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er, indien er zich problemen voordoen in Algerije er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn relatie met [persoon X] en de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. De Algerijnse autoriteiten kunnen en willen hem niet beschermen tegen de eergerelateerde actie die tegen hem zal worden ondernomen door de familie van [persoon X] bij terugkeer naar Algerije. Dit betekent dat Algerije voor hem persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Ten onrechte heeft verweerder de aanvraag van eiser dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond en bepaald dat eiser Nederland moet verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar krijgt opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Bij uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7.2.
Wat betreft de dreigende eerwraak waarvoor eiser stelt te vrezen, heeft verweerder overwogen dat eiser ook daartegen de bescherming van de Algerijnse autoriteiten kan inroepen. Dat hij stelt hier bij voorbaat geen heil in te zien omdat de Algerijnse overheid eerwraakproblematiek aan de burgers onderling overlaat, kan niet leiden tot de conclusie dat de Algerijnse autoriteiten hem geen bescherming willen dan wel kunnen bieden. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat de autoriteiten hiertegen geen bescherming bieden. Dit maakt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
7.3.
Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de beroepsgronden die betrekking hebben op de geloofwaardigheid van de gestelde problemen die eiser in Algerije heeft ondervonden dan wel zal ondervinden bij terugkeer buiten beschouwing. Deze beroepsgronden doen er immers niet aan af dat ook al heeft eiser te vrezen voor eerwraak van de zijde van de familie van [persoon X], hij hiertegen de bescherming van de Algerijnse autoriteiten kan inroepen.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Eiser heeft in zijn beroepsgronden niet nader gespecificeerd waarom er geen inreisverbod dient te worden uitgevaardigd noch heeft hij bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.