ECLI:NL:RBDHA:2018:10777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
18 / 3407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visum kort verblijf en proceskostenveroordeling

Op 20 augustus 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J. Bronsveld, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, geboren op [geboortedatum 1] en van Dominicaanse nationaliteit, had op 21 december 2017 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek, welke op 27 december 2017 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf, alsook op de geringe sociale en economische binding met haar land van herkomst. Eiseres had eerder een visum gekregen, maar was toen te lang in Nederland gebleven.

In beroep heeft eiseres betoogd dat haar bezoek aan Nederland bedoeld was om haar broer te zien, en dat verweerder ten onrechte de nadruk legt op de relatie met de referente, die zich als garantsteller heeft aangeboden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zonder nadere motivering kon stellen dat eiseres het doel van haar verblijf niet aannemelijk had gemaakt. Ook het argument van vestigingsgevaar werd door de rechtbank verworpen, omdat eiseres in het verleden altijd tijdig is teruggekeerd naar haar land van herkomst.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf verweerder de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 april 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referente) en [naam 3] (broer van eiseres). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Dominicaanse nationaliteit. Op 21 december 2017 heeft zij een aanvraag om een visum voor kort verblijf voor familiebezoek ingediend. Bij besluit van 27 december 2017 (het primaire besluit) is deze aanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, omdat ze haar relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast is de sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst zeer gering, zodat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat eiseres zich bij het eerder aan haar verleende visum niet aan de voorwaarden heeft gehouden: zij is toen te lang (98 dagen) in Nederland gebleven.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en daar als afwijzingsgrond aan toegevoegd dat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De garantsteller (referente) heeft onvoldoende bewijsstukken overgelegd, zodat zij zich niet garant kan stellen.
In beroep zijn voornoemde bewijsstukken alsnog overgelegd en heeft verweerder laten weten dat het middelenvereiste niet langer wordt tegengeworpen.
Eiseres heeft in beroep betoogd dat de reden voor haar komst naar Nederland een bezoek aan haar broer is. Verweerder legt ten onrechte de nadruk op de relatie tussen eiseres en referente. Referente is een vriendin van eiseres en heeft zich als garantsteller aangeboden, omdat de broer van eiseres dat vanwege zijn medische omstandigheden niet kan. Verder heeft eiseres betoogd dat verweerder ten onrechte stelt dat er vrees voor illegale vestiging in Nederland is. Eiseres is al vaker in Nederland geweest met een visum voor kort verblijf en altijd tijdig teruggekeerd. De laatste keer is zij ook tijdig teruggekeerd, namelijk op de laatste dag van de geldigheidsduur van het visum. Tot slot is aangevoerd dat er ten onrechte geen hoorzitting is gepland.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft niet betwist dat het doel van het voorgenomen verblijf van eiseres een bezoek aan haar chronisch zieke broer in Nederland is. In beroep heeft eiseres een brief van referente overgelegd waarin zij hun relatie beschrijft. Ter zitting heeft referente een nadere toelichting gegeven. Referente is zelfstandig ondernemer in de gezondheidszorg en heeft de familie [naam 4] in 2006 leren kennen toen zij voor de broer van eiseres kwam zorgen. In de loop der jaren is een vriendschap ontstaan. Eind 2016 werd de moeder van eiseres ziek en heeft referente ook voor haar gezorgd tot aan haar dood in 2017. Referente woont in dezelfde straat als de broer van eiseres (en destijds de moeder) en zorgt nog steeds voor hem. Verder heeft zij toegelicht dat ze zich als referente heeft gesteld omdat de broer van eiseres onvoldoende inkomen heeft om zich garant te stellen. Zij was er niet van op de hoogte dat de broer als referent had kunnen optreden als zij zich daarnaast als garantsteller had gemeld.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat uit informatie van verweerder is gebleken dat eiseres drie keer eerder met een visum naar Nederland is gereisd: in 2000, in 2001 en in 2017. Verder blijkt uit deze informatie dat in 2017 een visum is verstrekt om ‘humanitaire redenen’ omdat de moeder van eiseres toen erg ziek was. Als referente trad toen op [naam 5] , van wie is vermeld dat zij een ‘vriend/kennis’ van eiseres is. Ter zitting is namens eiseres bevestigd dat ook deze referente een vriendin van de familie is.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van het ‘vestigingsgevaar’ overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft onbetwist gesteld dat zij na haar bezoek aan Nederland in 2000 en 2001 tijdig is teruggekeerd. In 2017 is zij 8 dagen te lang in Nederland gebleven. Nu het slechts om enkele dagen gaat en referente daar ter zitting bovendien een plausibele verklaring voor heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit niet aan zijn afwijzing ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiseres heeft in beroep niet betwist dat zij weinig sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft. De rechtbank wijst er echter op dat uit de informatie van verweerder blijkt dat dit in 2017 niet anders was. Verweerder kon zich daarom niet zonder nadere motivering op het standpunt stellen dat dit nu, anders dan voorheen, voldoende reden is om ‘vestigingsgevaar’ aan te nemen.
Gelet op het voorgaande was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om een hoorzitting te houden en zo eiseres en/of referente in de gelegenheid te stellen om de bijzondere omstandigheden van hun geval nader toe te lichten en eventuele onduidelijkheden weg te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 (honderdzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.002 (duizendtwee euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.