ECLI:NL:RBDHA:2018:1088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
C/09/544104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw

Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 4 december 2017 een verzoekschrift indiende, werd op 5 januari 2018 gehoord. Tijdens de zitting waren ook de bewindvoerder mevrouw E.H. van der Velden en haar collega de heer V.G.G.J. van Bers aanwezig.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen indien de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een schuldenlast van € 50.822,79 had, waaronder een vordering van het UWV van € 27.234,91. Deze vordering was ontstaan door het ontvangen van uitkeringen terwijl de verzoeker ook inkomsten uit arbeid had, zonder deze tijdig door te geven aan het UWV.

Daarnaast was er een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van € 11.536,76, die voortkwam uit verkeersboetes en een strafbeschikking. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest, gezien het aantal boetes en de omstandigheden waaronder deze waren ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing werd uitgesproken door rechter mr. R. Cats in aanwezigheid van griffier A. van Groningen Schinkel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/XX/XXXXXX / FT RK XX/XXXX
nummer verklaring: CDSXXXXXXXXXX
uitspraakdatum: 19 januari 2018
[verzoeker],
wonende te [straatnaam en huisnummer]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 4 december 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 5 januari 2018 behandeld. De verzoeker is gehoord. Ook zijn verschenen: mevrouw E.H. van der Velden, bewindvoerder van Stichting CAV, met een collega, de heer V.G.G.J. van Bers.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Volgens de schuldenlijst bij het verzoekschrift heeft verzoeker een totale schuldenlast van
€ 50.822,79. Een van de schulden is een vordering van het UWV van € 27.234,91 in totaal.
Uit de stukken blijkt dat het hierbij feitelijk om meerdere – tenminste vijf – vorderingen gaat.
Het gaat daarbij om uitkeringsbedragen die worden teruggevorderd omdat verzoeker inkomsten uit arbeid had, alsmede om een opgelegde boete vanwege het niet doorgeven van wijzigingen in de inkomstensituatie. Deze vorderingen zouden in de periode 2010 – 2017 zijn ontstaan. Dit maakt dat de rechtbank er van uitgaat dat verzoeker bij herhaling inkomsten uit arbeid heeft gehad terwijl hij een uitkering ontving en hij het UWV niet (tijdig) over die inkomsten uit arbeid heeft geïnformeerd. Ter terechtzitting heeft verzoeker desgevraagd meegedeeld dat hij wist dat hij geen recht had op een uitkering in de periodes dat hij werkte. Niet gebleken is dat verzoeker de ten onrechte ontvangen bedragen heeft gereserveerd. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is (gemaakt) dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden bij het UWV.
Een andere schuld betreft op een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ten bedrage van € 11.536,76 in totaal. Gebleken is dat het hierbij gaat om een strafbeschikking geldboete en 17 Wahv-boetes. Die (verkeers-)boetes zijn veroorzaakt met negen verschillende motorvoertuigen. Ter terechtzitting heeft verzoeker meegedeeld dat de boetes in de periode 2011 tot en met 2017 zijn veroorzaakt. Het veroorzaken van één van die boetes heeft verzoeker medio 2017 zijn baan gekost. Ook ten aanzien van deze schulden kan er niet van worden uitgegaan dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan daarvan. Het aantal boetes en het totaalbedrag waar het hier om gaat brengt de rechtbank eerder tot het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de goede trouw van verzoeker.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat het verzoek zal worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum en plaats],
wonende te [straatnaam en huisnummer],
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2018 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, griffier.