ECLI:NL:RBDHA:2018:1088
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw
Op 19 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 4 december 2017 een verzoekschrift indiende, werd op 5 januari 2018 gehoord. Tijdens de zitting waren ook de bewindvoerder mevrouw E.H. van der Velden en haar collega de heer V.G.G.J. van Bers aanwezig.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen indien de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een schuldenlast van € 50.822,79 had, waaronder een vordering van het UWV van € 27.234,91. Deze vordering was ontstaan door het ontvangen van uitkeringen terwijl de verzoeker ook inkomsten uit arbeid had, zonder deze tijdig door te geven aan het UWV.
Daarnaast was er een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van € 11.536,76, die voortkwam uit verkeersboetes en een strafbeschikking. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest, gezien het aantal boetes en de omstandigheden waaronder deze waren ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing werd uitgesproken door rechter mr. R. Cats in aanwezigheid van griffier A. van Groningen Schinkel.