ECLI:NL:RBDHA:2018:1089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
C/09/18/35 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met werknemersvorderingen

Op 23 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster], in staat van faillissement is verklaard. De verzoekers, bestaande uit meerdere werknemers van [verweerster], hebben het faillissement aangevraagd op basis van onbetaald gebleven salarissen en andere emolumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerster] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, nu zij zowel de vorderingen van de verzoekers als andere vorderingen onbetaald laat. De rechtbank overweegt dat de faillissementsprocedure zich niet leent voor het geven van een oordeel over de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten, en gaat er daarom vanuit dat deze nog voortduren. De verzoekers hebben voldoende aangetoond dat zij vorderingen hebben uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst, die niet zijn voldaan door [verweerster].

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bewijs is geleverd voor een overeenkomst tot verrekening van de vorderingen van de verzoekers met minuren die zij zouden hebben opgebouwd. De rechtbank concludeert dat aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan, en verklaart [verweerster] in staat van faillissement. De rechtbank benoemt mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers tot rechter-commissaris en mr. S.M. Mosterd-de Wit als curator. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. F.M. Verburg, en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degenen die daartoe recht hebben.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/XX/XXXXXX / FT RK XX/XXXX
insolventienummer: C/XX/XX/XX
uitspraakdatum : 23 januari 2018
[G],
[H],
[K],
[J],
[V],
[C],
[S],
[RO],
[RE]
verzoekers,
advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden,
hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 0000000000,
statutair gevestigd te [plaats],
vestigingsadres: [postcode, plaats, straatnaam en huisnummer],
verweerster.
Verzoekers zullen hierna worden aangeduid als “[G]”, “[H]”, “[K]”, “[J]”, “[V]”, “[C]”, “[S]”, “[RO]” en “[RE]” en gezamenlijk als verzoekers. Verweerster zal hierna worden aangeduid als “[verweerster]”. Het verzoekschrift is op respectievelijk 27 december 2017, 2 januari 2018 en 16 januari 2018 behandeld in raadkamer. Zowel verzoekers als verweerster zijn verschenen. Namens verzoekers is verschenen en gehoord mr. Van der Sanden, advocaat te Den Haag.
Standpunten van partijen
Verzoekers hebben het faillissement van [verweerster] aangevraagd stellende dat [verweerster] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vordering van verzoekers als andere vorderingen onbetaald laat. [verweerster] heeft de vorderingen van verzoekers gemotiveerd en gedocumenteerd betwist.
Ter onderbouwing van haar vorderingen hebben verzoekers het volgende aangevoerd. [verweerster] is actief als restaurant. Verzoekers zijn op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij [verweerster]. [verweerster] heeft op 5 en 8 december 2017 aan haar werknemers medegedeeld dat het restaurant gesloten zou worden en dat het openstaande salaris en overige emolumenten niet meer konden worden betaald aan de werknemers. Daarop hebben verzoekers het faillissement van [verweerster] aangevraagd.
[verweerster] heeft de vorderingen van verzoekers betwist. Ter zitting van 27 december 2017 heeft [verweerster] verklaard de openstaande vorderingen van verzoekers te kunnen betalen. Daarop is de zitting aangehouden tot 2 januari 2018, om [verweerster] in de gelegenheid te stellen de openstaande vorderingen van verzoekers te betalen.
Voorafgaand aan de zitting van 2 januari 2018 zou [verweerster] al hetgeen zij aan verzoekers is verschuldigd hebben betaald, aldus [verweerster]. Verzoekers hebben ter zitting van 2 januari 2018 gesteld dat slechts een gedeelte van de openstaande vorderingen is betaald. [verweerster] voert aan dat zij al hetgeen zij aan verzoekers is verschuldigd, heeft voldaan. Zij heeft alle werknemers, waaronder verzoekers, op 5 december 2017 naar huis gestuurd. Tussen partijen is daarbij overeengekomen dat de openstaande vorderingen verrekend zouden worden met de minuren die verzoekers zouden opbouwen over de maand december 2017, zodat thans geen vorderingen meer resteren, aldus [verweerster]. Dat is door verzoekers weersproken. Partijen zijn daarop tot 16 januari 2018 in de gelegenheid gesteld hun vorderingen en standpunten nader te onderbouwen.
Door verzoekers is bij brief van 11 januari 2018 en ter zitting van 16 januari 2018 gedocumenteerd aangetoond dat zij vorderingen hebben uit hoofde van het onbetaald gebleven maandsalaris over de maand december 2017 en voorts uit hoofde van onbetaald gebleven vakantiegeld en verlofuren. In reactie daarop heeft [verweerster] herhaald dat is afgerekend conform gemaakte afspraken.
De beoordeling
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerster] in Nederland ligt.
Ingevolge art. 6 lid 3 Fw is voor faillietverklaring onder meer vereist dat summierlijk blijkt van het vorderingsrecht van de aanvrager. Summierlijk blijken houdt in dat zowel de toestand als de vordering na een kort eenvoudig onderzoek moet blijken.
Uitgangspunt is dat werknemers recht hebben op loon en overige emolumenten, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt (art. 7:616 BW). De faillissementsprocedure leent zich niet voor het geven van een oordeel over de vraag of [verweerster] de arbeidsovereenkomsten (rechtsgeldig) heeft beëindigd, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat de arbeidsovereenkomsten nog voortduren. Door verzoekers is voldoende gedocumenteerd aangetoond dat zij een (loon)vordering hebben uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst en dat deze niet is voldaan door [verweerster].
Onder omstandigheden kan een vordering worden verrekend op grond van art. 6:127 BW of art. 7:632 BW (in geval van een arbeidsovereenkomst), dan wel als partijen dit overeenkomen. Door [verweerster] is gesteld dat is overeengekomen dat de vordering van verzoekers mochten worden verrekend met minuren opgebouwd over de maand december 2017. Zij heeft evenwel niet bewezen dat is overeengekomen dat zou worden verrekend. Verzoekers hebben dit bovendien weersproken en stellen voorts dat ook niet kan worden verrekend omdat geen minuren zijn opgebouwd. Van een contractuele verrekeningsafspraak is naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet gebleken. Aan de vereisten van art. 6:127 BW dan wel art. 7:632 BW is voorts niet voldaan. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van [verweerster] en komt tot het oordeel dat verzoekers vorderingen hebben op [verweerster] .
[verweerster] heeft meer dan één schuldeiser; alleen al omdat er in de onderhavige procedure negen verzoekers met een zelfstandig vorderingsrecht zijn. Ten overvloede hebben verzoekers aangevoerd dat [verweerster] naast hun vorderingen ook vorderingen van andere partijen onbetaald laat. Dit is door [verweerster] niet weersproken. Aan het pluraliteitsvereiste is derhalve voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank verkeert [verweerster] voorts in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, nu zij - ondanks betalingstoezeggingen - de vorderingen van verzoekers alsook andere partijen onbetaald laat.
Aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart
[verweerster],voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers
en stelt aan als curator mr. S.M. Mosterd- de Wit,
advocaat te 's-Gravenhage;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 om 12:00 uur, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
De behandelend juridisch medewerker is C.R. Cortenbach- van der Lek.