Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbewaringstelling van een voormalig bestuurder van de failliete besloten vennootschap [A] B.V. Deze vennootschap was op 6 februari 2018 failliet verklaard door de rechtbank Rotterdam. De voormalig bestuurder, geboren in 1967 in Suriname, was op dat moment niet meer ingeschreven als bestuurder in het handelsregister. De rechtbank had eerder op 27 juni 2018 bevolen dat de voormalig bestuurder in bewaring zou worden gesteld, wat op 8 september 2018 is uitgevoerd.
Tijdens de zitting op 10 september 2018 heeft de voormalig bestuurder, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A. Breeman, verzocht om opheffing van het bevel tot inbewaringstelling. De advocaat stelde dat het bevel geen wettelijke basis had en vroeg subsidiair om schorsing van de inbewaringstelling, aangezien de voormalig bestuurder had toegezegd mee te werken aan de afwikkeling van het faillissement. De rechtbank overwoog dat vrijheidsbeneming een zwaar dwangmiddel is en dat artikel 106 Fw. (nieuw) niet van toepassing was op de voormalig bestuurder, omdat deze niet meer als bestuurder was ingeschreven ten tijde van de faillietverklaring.
De rechtbank concludeerde dat artikel 106 Fw. (oud) wel van toepassing was en dat de voormalig bestuurder als gewezen bestuurder kon worden aangemerkt. De rechtbank verwierp het verweer van de voormalig bestuurder dat het bevel tot inbewaringstelling geen wettelijke basis had. Echter, gezien de toezegging van de voormalig bestuurder om mee te werken aan de afwikkeling van het faillissement, besloot de rechtbank om de inbewaringstelling voor bepaalde tijd te schorsen. De schorsing geldt tot 2 oktober 2018, waarna de inbewaringstelling van rechtswege herleeft.