ECLI:NL:RBDHA:2018:10931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
NL18.15123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese minderjarige wegens onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser uit Eritrea. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De eiser stelde dat hij Eritrese nationaliteit heeft en dat hij in 2002 is geboren. Hij voerde aan dat hij vanwege de situatie in Eritrea, waaronder de verdenking van smokkelpraktijken, het land illegaal had verlaten. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 heeft de eiser verklaard dat hij geen originele identificerende documenten kon overleggen en dat hij in Italië een andere naam en geboortedatum had opgegeven dan in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsequent en tegenstrijdig waren, en dat hij niet geloofwaardig had verklaard over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.E.Th. Hogervorst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 9 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15124, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen G. Ogbamichael, tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en zijn geboren op [geboortedatum] 2002. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, kort samengevat en voor zover van belang, dat er voor hem geen toekomstperspectief is in Eritrea. Voorts wordt hij er door de Eritrese autoriteiten van verdacht dat hij hulp heeft geboden aan twee mensen die Eritrea wilden ontvluchten door ze eten en drinken te geven. Deze twee mensen zijn later gearresteerd en eiser heeft toen een brief ontvangen dat hij zich moest melden bij het administratiekantoor. Eiser is bang geworden en heeft na twee maanden illegaal Eritrea via Soedan verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- eiser wordt verdacht van smokkelpraktijken en is daarom opgeroepen zich te melden;
- eiser is Eritrea op illegale wijze uitgereisd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig is. Eiser heeft namelijk geen originele identificerende documenten overgelegd. Daarnaast is uit Eurodac naar voren gekomen dat eiser in Italië een andere naam en geboortedatum heeft opgegeven dan in Nederland. Tenslotte heeft eiser tijdens de gehoren enkel algemene antwoorden gegeven op herkomstvragen die ook uit openbare bronnen kunnen worden gehaald. Dat eiser Tigrinya spreekt zegt niets over zijn nationaliteit, omdat deze taal ook in andere landen wordt gesproken.
Subsidiair heeft verweerder de gestelde problemen met de autoriteiten en de illegale uitreis eveneens ongeloofwaardig geacht. Nu aan deze conclusie mede ten grondslag ligt dat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse en/of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd, heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
3. Eiser voert aan dat, kort samengevat en voor zover van belang, dat hij wel degelijk geloofwaardig heeft verklaard. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser op het moment van zijn vlucht uit Eritrea een jongen was van dertien jaar oud. De verklaringen van eiser zijn ten onrechte niet in dat licht beoordeeld. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gevaarlijke reis die eiser kort daarvoor heeft afgelegd door Libië. Eiser hield zich ook helemaal niet bezig met zijn vlucht, omdat hij met een groep van twaalf anderen zou meereizen die alles voor hem zouden regelen. Eiser heeft ook geen idee hoe hij aan identificerende documenten moet komen en dit mag hem gezien zijn leeftijd ook niet worden aangerekend. Bovendien zijn de ouders van eiser vroeger al eens gevlucht in Eritrea en daarbij zijn alle belangrijke documenten verloren gegaan. Eiser heeft zijn ouders na zijn vertrek ook nog maar een keer gesproken aan de telefoon. De brief van de autoriteiten om zich te melden heeft hij nooit gezien omdat zijn vader deze had. Dat verweerder niet gelooft dat eiser Eritrees is kan ook niet worden volgehouden. Eiser heeft immers heel veel kunnen vertellen over zijn land, woonomgeving en de reis. Bovendien spreekt eiser Tigrinya.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hebben de asielmotieven slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
24 december 2015 van de Afdeling van de bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2015:4061). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder terecht geconcludeerd dat uit Eurodac blijkt dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn naam en geboortedatum. Zo heeft eiser in december 2017 in het kader van zijn asielprocedure in Italië opgegeven te zijn Daniel [eiser], geboren op 1 april 2002, terwijl eiser in Nederland heeft aangegeven te zijn [eiser], geboren op [geboortedatum] 2002. Verweerder heeft het eiser verder kunnen aanrekenen dat hij geen documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. Eiser heeft immers verklaard dat hij zonder problemen nog twee maanden na de gebeurtenis die aanleiding gaf tot zijn vertrek in zijn ouderlijk huis heeft gewoond. Eiser had dus de mogelijkheid om zijn vertrek, en dus ook documenten die aan kunnen tonen wie hij is en welke nationaliteit hij heeft, te regelen. Weliswaar heeft eiser een kopie doopakte overgelegd maar hierop staat weer een andere naam dan de twee verschillende namen die eiser in Italië en Nederland heeft opgegeven, namelijk Daniel Tweldebrehan. De doopakte doet daarmee nog verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. In een door de gemachtigde van eiser overgelegde e-mail van [persoon X], een medewerker van de universiteit Leiden, is vermeld dat “[naam 1]” een zelfstandige naam als ook een afgeleide bijnaam (koosnaam) is van de naam [naam 2]. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende verklaring voor de verschillende namen die eiser in Nederland en Italië heeft opgegeven en zoals vermeld op de geboorteakte. Voorts heeft verweerder het eiser kunnen aanrekenen dat eiser geen originele doopakte en/of andere originele documenten heeft kunnen overleggen. Eiser heeft immers verklaard vanuit Nederland telefonisch contact met zijn vader in Eritrea te hebben gehad. Dat eiser de Tigrinya taal machtig is en wel bepaalde informatie heeft verstrekt over zijn gestelde herkomstgebied maakt voorts niet dat eiser hiermee zijn gestelde identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt. Tigrinya wordt immers ook buiten Eritrea gesproken en de verklaringen over zijn herkomstgebied, wat daar verder ook van zij, tonen niet aan wie eiser is en welke nationaliteit eiser heeft.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een verdere beoordeling van het asielrelaas, daaronder begrepen de asielmotieven van eiser, in deze procedure achterwege heeft kunnen laten. Het is aan eiser om in een eventuele opvolgende asielaanvraag alsnog zijn gestelde identiteit en nationaliteit aan te tonen teneinde een inhoudelijke toets te bewerkstelligen.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Nu aan deze conclusie mede ten grondslag ligt dat eiser kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse en/of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd, heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Gunster, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.