ECLI:NL:RBDHA:2018:10931
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Eritrese minderjarige wegens onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser uit Eritrea. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De eiser stelde dat hij Eritrese nationaliteit heeft en dat hij in 2002 is geboren. Hij voerde aan dat hij vanwege de situatie in Eritrea, waaronder de verdenking van smokkelpraktijken, het land illegaal had verlaten. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 heeft de eiser verklaard dat hij geen originele identificerende documenten kon overleggen en dat hij in Italië een andere naam en geboortedatum had opgegeven dan in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsequent en tegenstrijdig waren, en dat hij niet geloofwaardig had verklaard over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.