ECLI:NL:RBDHA:2018:10936
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asiel- en vreemdelingenrechtelijke bewaringzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 25 juli 2018 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Op 17 augustus 2018 werd deze bewaring verlengd met maximaal drie maanden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 27 augustus 2018 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank heeft zich vervolgens moeten buigen over de vraag of er beroep openstond tegen het verlengingsbesluit. Op basis van artikel 94, zevende lid, van de Vreemdelingenwet staat beroep tegen een verlengingsbesluit alleen open indien het gaat om een besluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, of artikel 59b, vijfde lid. Aangezien het beroep zich richtte tegen een besluit tot verlenging als bedoeld in artikel 59b, derde lid, was de rechtbank van oordeel dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen beroep had ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, wat inhoudelijk had kunnen worden aangevochten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft in overweging genomen dat er een verschrijving in het verlengingsbesluit was, maar dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van het besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard in deze zaak.