ECLI:NL:RBDHA:2018:11128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
C/09/15/272 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling en de mogelijkheid van verlenging

Op 13 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, die in 2015 was uitgesproken. De bewindvoerder had op 19 januari 2018 een verslag uitgebracht waarin werd gesteld dat de schuldenaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, waaronder de informatieverplichting en de afdrachtverplichting. Tijdens de zittingen op 17 april en 8 juni 2018 werd de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om een voorstel te doen om de tekortkomingen te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar een achterstand had van € 4.125,00 in de afdrachtverplichting en nieuwe schulden had gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat hij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling niet vanzelfsprekend is en dat de schuldenaar moet aantonen dat hij zich heeft ingespannen om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen van de schuldenaar niet hersteld konden worden binnen de maximale verlenging van de regeling. De rechtbank stelde vast dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten en dat de schuldsaneringsregeling zonder schone lei eindigde. De vergoeding van de bewindvoerder werd vastgesteld op € 3.500,22, en het vastrecht op € 617,-.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/15[000]2 R
uitspraakdatum : 13 juli 2018
In de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende [postcode en woonplaats],
hierna: schuldenaar.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 14 april 2015 is ten aanzien van schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. W.J. Don tot rechter-commissaris en van A. Noordzij (Adam & Noordzij Bewindvoering) kantoorhoudende te Zuid-Beijerland, tot bewindvoerder.
1.2
De bewindvoerder heeft op 19 januari 2018 op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw) schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verslag houdt onder meer in dat schuldenaar naar het oordeel van de bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting, zijn afdrachtverplichting en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan.
1.3
Bij brief van 6 april 2018 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4
Op 17 april 2018 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. De bewindvoerder en de schuldenaar, bijgestaan door mrs. J.P.G. Bouman en A. Vreugdenhil, en M. van der Horst (budgetbeheerder) zijn ter zitting verschenen en gehoord. De bewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat de tekortkoming in de informatieverplichting (grotendeels) is hersteld. Teneinde schuldenaar en de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verschaffen omtrent de omvang van de achterstand in de afdrachtverplichting heeft de rechtbank de verdere behandeling aangehouden tot 8 juni 2018.
1.5
Vooruitlopend op de voortgezette behandeling heeft de bewindvoerder de rechtbank bij brieven van 4 juni 2018 en 6 juni 2018 geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.6
Op 8 juni 2018 heeft de voortgezette behandeling plaatsgevonden. De bewindvoerder en de schuldenaar, bijgestaan door mrs. J.P.G. Bouman en A. Vreugdenhil, en M. van der Horst (budgetbeheerder) zijn ter zitting verschenen en gehoord. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, heeft de rechtbank schuldenaar in de gelegenheid gesteld een voorstel te doen de boedelachterstand in te lopen en de nieuwe schulden te voldoen. De bewindvoerder is in de gelegenheid gesteld op dit voorstel te reageren.
1.7
Bij brief van 29 juni 2018 aan de bewindvoerder en in kopie aan de rechtbank heeft schuldenaar een voorstel gedaan om de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling te herstellen.
1.8
Bij brief van 6 juli 2018 aan de rechtbank heeft de bewindvoerder haar reactie op het voorstel als bedoeld onder 1.7 gegeven.
1.9
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 14 april 2018 verstreken. De rechtbank
staat daarmee voor de vraag of schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, indien daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkomingen aan schuldenaar kunnen worden toegerekend.
2.2
Tot de verplichtingen die voor schuldenaar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien behoren de afdrachtverplichting, hetgeen tevens inhoudt dat schuldenaar verplicht is zijn inkomsten boven het vrij te laten bedrag (vtlb) aan de boedel te voldoen, en de verplichting geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
2.3
Onweersproken is komen vast te staan dat een achterstand van € 4.125,00 in de afdrachtverplichting is ontstaan. Ook zijn nieuwe schulden ontstaan aan het UWV, begroot op € 2.258,41, en aan een kennis van schuldenaar,[Zf, van € 5.000,00. De nieuwe schulden moeten gelet op de inkomenspositie van schuldenaar als bovenmatig worden beschouwd. Ten [Z] van de schuld aan Koorneef moet daarbij worden opgemerkt op dat die is aangegaan om de boedelachterstand die al eerder in de regeling was ontstaan in te lopen. Geconstateerd moet worden dat schuldenaar op deze punten toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Het einde van de regeling zal voor verzoeker dan ook niet de schone lei met zich brengen.
2.4
Schuldenaar heeft voorgesteld de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden te verlengen. Volgens het voorstel zal schuldenaar gedurende de verlenging een voorlopige teruggaaf 2018 bij de Belastingdienst vragen. Met de teruggaaf zou de schuld aan het UWV (deels) zou kunnen worden terugbetaald. Verder heeft hij samen met de budgetbeheerder een begroting en aflossingsschema opgesteld om de boedelachterstand in te lopen en de schuld aan [Z] terug te betalen. Daarmee zou de boedelachterstand volledig kunnen worden voldaan en de schuld aan[Z] f deels zal kunnen worden terugbetaald, aldus het voorstel.
De bewindvoerder heeft te kennen gegeven gelet op de gang van zaken in de schuldsaneringsregeling geen vertrouwen te hebben in het voorstel van schuldenaar. De bewindvoerder verwacht niet dat schuldenaar tijdens een verlenging van de schuldsaneringsregeling zijn tekortkomingen volledig zal (kunnen) herstellen en wijst in dit verband tevens op de schuld aan [Z] die na een maximale verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet volledig zijn ingelost en nog omstreeks € 2.000.000,--.zal bedragen.
2.5
Bij de beoordeling van het verzoek om een verlenging moet vooropgesteld worden dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling niet een recht of een vanzelfsprekend-heid is. De mogelijkheid van verlenging is ervoor om schuldenaren die om (in de schuldsaneringsregeling) begrijpelijke redenen tekort zijn geschoten of die na een eerdere tekortkoming hebben laten zien zich te hebben ingespannen om al hun verplichtingen alsnog naar behoren na te komen een kans te bieden de regeling alsnog tot een goed einde te brengen. Bedoelde begrijpelijke redenen of inspanning zijn in dit geval niet aannemelijk geworden.
2.6
Daarbij komt dat een verlenging ertoe dient om tekortkomingen te herstellen. Als de tekortkomingen tijdens de regeling zijn opgelopen tot een omvang die geen herstel binnen de maximale verlenging mogelijk maakt – bijvoorbeeld door meer dan 24 maanden niet te solliciteren of door achterstanden of nieuwe schulden te laten ontstaan die niet meer kunnen worden ingelopen – is een verlenging niet aan de orde, ook al doet een geval als bedoeld onder 2.5 zich voor. Die herstelonmogelijkheid komt voor rekening en risico van schuldenaar. Een verlenging om
zo veel mogelijkin te lopen, terwijl duidelijk is dat tekortkomingen zullen resteren, is niet in lijn met het systeem van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank herhaalt de overweging uit haar uitspraak van 24 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2016:16698, r.o. 2.8:
De wettelijke schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar die in een financieel problematische situatie terecht is gekomen het vooruitzicht om na de duur van deze regeling in financieel opzicht met een schone lei verder te kunnen gaan. Hier staat tegenover dat van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning mag en moet worden gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen in het belang van de schuldeisers. Het is evident dat die bijdrage en inspanningen door de schuldenaar tijdig en zelf moeten worden geleverd. Met andere woorden, van een schuldenaar dient te worden verwacht dat tijdens de schuldsaneringsregeling de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen volledig worden nagekomen. Hierbij heeft mede te gelden dat een schuldenaar die de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen correct is nagekomen, geacht moet worden zijn financiële situatie (weer) op orde te hebben. In dat geval kan immers gedurende een periode van tien jaar geen beroep meer worden gedaan op toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (art. 288 lid 2 aanhef en onder d Fw), terwijl van schuldeisers niet kan worden verwacht dat ze hun vorderingen gedwongen laten varen (art. 358, eerste lid, Fw.), terwijl schuldenaar ook daarna nog steeds in een financieel problematische situatie zit.
2.7
Aan het einde van de regeling zal, zoals uit het voorstel blijkt, in elk geval een tekortkoming resteren. Dat kan zijn omdat de boedelachterstand niet, maar de nieuwe schulden wel voldaan zijn of omdat de boedelachterstand wel is ingelopen, maar een schuld aan (het UWV en/of) [Z] resteert. In dat laatste geval brengt een eventuele kwijtschelding door [Z] evenmin een oplossing. Een dergelijke kwijtschelding zou een schenking aan schuldenaar zijn, terwijl het geschonkene van rechtswege tot de boedel behoort en niet kan bijdragen aan het verminderen van achterstand of schulden. Zou dat anders zijn dan zou een schuldenaar met kapitaalkrachtige kennissen, zoals schuldenaar, zijn tekortkomingen kunnen oplossen, terwijl een schuldenaar met dezelfde tekortkomingen, maar zonder vermogende vrienden dat niet kan. Dat zou een niet te rechtvaardigen voordeel voor de eerste betekenen. Ook een scenario met kwijtschelding van de schuld door [Z] kan geen grond zijn voor verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.
2.8
In het hiervoor geschetste toetsingskader speelt het belang van de schuldeisers geen rol, net zo min als de tekortkomingen worden beoordeeld aan de hand van het boedelsaldo aan het einde van de regeling. Elke schuldenaar, ongeacht verdiencapaciteit, heeft gelijke kansen op een schone lei. Als de concrete mogelijkheid tot afdragen meegewogen zou worden bij de vraag of de termijn verlengd moet worden, dan zouden schuldenaren met werk/loon een onterecht voordeel hebben boven degenen die, door of buiten hun eigen schuld, niets af te dragen hebben. Dat een verlenging bij een schuldenaar met afloscapaciteit voor de schuldeisers geld in het laatje brengt, is geen grond om de regeling te verlengen. Een dergelijke pragmatische benadering verdraagt zich niet met de aard en strekking van de schuldsaneringsregeling (Rb. Den Haag 24 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2016:16698, r.o. 2.8.) Het voordeel dat schuldeisers daardoor mislopen wordt gecompenseerd door het herleven van de verhaalsmogelijkheden na einde van de schuldsaneringsregeling. Dat schuldenaar afloscapaciteit en een concrete afdrachtplicht heeft, leidt dan ook niet tot het oordeel dat de regeling moet worden verlengd.
2.9
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen.

3.De beslissing:

De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenaar toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend wordt, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaar zijn geëindigd op 14 april 2018;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 3.500,22 (exclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- stelt het bedrag aan vastrecht vast op € 617,-.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2018 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.