ECLI:NL:RBDHA:2018:11172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
C/09/556516 FT RK/18/1222 en 18/1223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord wilde afdwingen met betrekking tot zijn schulden. Verzoeker had op 11 juli 2018 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek om goedkeuring van een aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 29 augustus 2018 was verzoeker aanwezig met zijn schuldhulpverlener en de beschermingsbewindvoerder, terwijl de verweersters, waaronder het LBIO en andere schuldeisers, niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 96.374,04 aan zeventien schuldeisers. De vorderingen van de verweersters, waaronder het LBIO, HJF Advocaten, Autohaag Zeeuw, Hoist Portfolio Holdings LTD en het UWV, zijn in detail besproken. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot dwangakkoord niet kan worden toegewezen, omdat het verzoek zich niet richtte tot de alimentatiegerechtigde, maar tot het LBIO. Dit maakt dat het verzoek voor deze schuldeiser niet kan worden toegewezen.

Bovendien is de rechtbank van mening dat het opleggen van een dwangregeling niet kan leiden tot een situatie waarin alle schuldeisers instemmen met een minnelijke regeling. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het niet in het belang van de schuldeisers is en omdat het risico bestaat dat één schuldeiser een minnelijke regeling kan doorkruisen. De rechtbank heeft het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a van de Faillissementswet afgewezen, en verzoeker heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a lid 1 zou worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/556516 / FT RK 18/1222 en 18/1223
vonnis van 12 september 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen

1.LBIO,

gevestigd te Rotterdam,

2. HJF Advocaten,

gevestigd te Voorburg,
vertegenwoordigd door Flanderijn en Bakhuis,
gevestigd te Den Haag,

3. Autohaag Zeeuw B.V.,

gevestigd te Den Haag,
vertegenwoordigd door Nouta Gerechtsdeurwaarders B.V.,
gevestigd te Wateringen,

4. Hoist Portfolio Holdings LTD,

gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door Syncasso,
gevestigd te Amsterdam,

5. UWV,

gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door Syncasso,
gevestigd te Amsterdam,
verweersters.
Verweersters zullen gezamenlijk worden aangeduid als verweersters, maar afzonderlijk van elkaar als ‘LBIO’, ‘HJF Advocaten’, ‘Autohaag Zeeuw’, ‘Hoist’ en ‘UWV’.

1.De procedure

1.1
Op 11 juli 2018 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 29 augustus 2018 is verzoeker, vergezeld van de heer P. Benard, schuldhulpverlener en R. Walle, namens de beschermingsbewindvoerder, hierover gehoord.
1.3
Verweersters zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 96.374,04 aan zeventien schuldeisers.
2.2
De vordering van LBIO op verzoeker bedraagt € 803,55, zijnde 0,8 % van de totale schuldenlast. Bij brief van 30 juli 2018 heeft LBIO de rechtbank bericht dat zij niet kan beslissen over de vordering van de alimentatiegerechtigde, met het verzoek de alimentatiegerechtigde rechtstreeks te benaderen.
2.3
De vordering van HJF Advocaten op verzoeker bedraagt € 4.763,33, zijnde 4,9 % van de totale schuldenlast. Bij bericht van 20 augustus 2018 heeft de schuldhulpverlener de rechtbank bericht dat HJF Advocaten vertegenwoordigd door Flanderijn en Bakhuis alsnog akkoord is gegaan met de aangeboden schuldregeling, zodat zij geen partij meer is in deze procedure.
2.4
De vordering van Autohaag Zeeuw op verzoeker bedraagt € 2.928,15, zijnde 3,04 % van de totale schuldenlast. Bij brief van 23 juli 2018 heeft Autohaag Zeeuw vertegenwoordigd door Nouta Gerechtsdeurwaarders de rechtbank bericht dat zij alsnog akkoord is gegaan met de aangeboden schuldregeling, zodat zij geen partij meer is in deze procedure.
2.5
De vordering van Hoist op verzoeker bedraagt € 11.352,15, zijnde 11,78 % van de totale schuldenlast.
2.6
Het UWV heeft een drietal vorderingen op verzoeker van respectievelijk
€ 58.191,35, € 422,72 en € 1.820,14, zijnde 60,4 %, 0,4 % en 1,9 % van de totale schuldenlast. Voor de vordering van € 58.191,35 is het UWV wel akkoord gegaan met het door verzoeker aangeboden voorstel.
2.7
Namens verzoeker is bij brief van 20 juni 2017 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 2,25 % en 1,12 %, na het verstrijken van een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.8
De aangeboden schuldregeling is door de overige schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweersters in redelijkheid niet hebben kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweersters hebben naar aanleiding van het verzoek hun standpunt niet aan de
rechtbank kenbaar gemaakt.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden worden gedwongen om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweersters bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
Het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbank bepaalt voor verzoeken tot het opleggen van een dwangregeling onder artikel 3.2.3.3 dat het verzoekschrift dient te vermelden: naam, adres en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van iedere schuldeiser die niet met de aangeboden schuldregeling kan instemmen. In artikel 3.2.3.4 wordt bepaald dat bij het verzoekschrift moet worden gevoegd: een overzicht van de namen, adressen en faxnummers van de schuldeisers die niet akkoord gaan.
4.3
Het onderhavige verzoek richt zich onder meer tegen het LBIO. Uit de stukken blijkt dat het daarbij gaat om een vordering die niet namens het LBIO ten behoeve van de alimentatiegerechtigde wordt geïncasseerd. De rechtbank kan er derhalve niet van uitgaan dat het LBIO ten aanzien van de bedoelde vordering als schuldeiser of als gemachtigde van de schuldeiser optreedt. Met betrekking tot deze vordering had het verzoek zich tegen de alimentatiegerechtigde dienen te richten en had het verzoekschrift naam, adres en woonplaats van die alimentatiegerechtigde dienen te bevatten. Dit is niet gebeurd, hetgeen maakt dat het verzoek voor zover zich dit tegen het LBIO richt reeds om deze reden zal worden afgewezen.
4.4
Voorts leidt het vorenstaande ertoe dat met het opleggen van een dwangregeling niet de situatie kan worden bereikt dat
alleschuldeisers met een minnelijk schuldregeling (dienen) in (te) stemmen. Wel doet dit de situatie ontstaan dat één van de schuldeisers een minnelijke regeling kan doorkruisen en verhaal kan zoeken voor haar volledige vordering. Hiervan uitgaande brengt dit eveneens een situatie teweeg waarin niet alle schuldeisers gelijk worden behandeld. Indien één schuldeiser voor haar volledige vordering verhaal kan zoeken, is bovendien aannemelijk dat ten behoeve van de andere schuldeisers het hen voorgehouden betalingspercentage niet kan worden gerealiseerd. Dit alles maakt dat de rechtbank het verzoek voor zover dit zich tegen Hoist en het UWV richt eveneens afwijst.
4.5
Verzoeker heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, indien het verzoek ex artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet zou worden afgewezen. Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 september 2018 in tegenwoordigheid van A.S. Snel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).