ECLI:NL:RBDHA:2018:11218
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderopvangtoeslag aan promovendi op basis van Wkkp
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een promovenda aan de universiteit, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om de voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2016 en 2017 op nihil vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1.6, eerste lid, onder j, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Eiseres en haar echtgenoot, die beiden als beurspromovendi geen salaris ontvingen maar een stipendium, stelden dat zij recht hadden op de toeslag omdat zij feitelijk onderwijs volgden en daarmee inkomen uit werk en woning zouden hebben genoten.
De rechtbank overwoog dat eiseres niet kon aantonen dat zij aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank stelde vast dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen eiseres en de universiteit en dat er geen loonheffingen op het stipendium werden ingehouden. Eiseres had geen inkomen uit werk en woning aangegeven en de inspecteur van de Belastingdienst had het stipendium niet als zodanig aangemerkt. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres niet kon onderbouwen dat er sprake was van ongelijkheid in vergelijkbare gevallen.
De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terecht op nihil had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier T. Blauw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.