ECLI:NL:RBDHA:2018:11218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
18_3370 en 18_3371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderopvangtoeslag aan promovendi op basis van Wkkp

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een promovenda aan de universiteit, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om de voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2016 en 2017 op nihil vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1.6, eerste lid, onder j, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Eiseres en haar echtgenoot, die beiden als beurspromovendi geen salaris ontvingen maar een stipendium, stelden dat zij recht hadden op de toeslag omdat zij feitelijk onderwijs volgden en daarmee inkomen uit werk en woning zouden hebben genoten.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet kon aantonen dat zij aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank stelde vast dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen eiseres en de universiteit en dat er geen loonheffingen op het stipendium werden ingehouden. Eiseres had geen inkomen uit werk en woning aangegeven en de inspecteur van de Belastingdienst had het stipendium niet als zodanig aangemerkt. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres niet kon onderbouwen dat er sprake was van ongelijkheid in vergelijkbare gevallen.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terecht op nihil had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier T. Blauw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/3370 en SGR 18/3371

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van6 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres(gemachtigde: D. Oord RB),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder op het bezwaar van eiseres tegen de beschikkingen van 22 oktober 2017 en 10 november 2017 waarbij voorschotten kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2016 en 2017 zijn vastgesteld op nihil.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde, haar echtgenoot en prof. dr. ir. M.J.F. Stive.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres en haar echtgenoot (de toeslagpartner) hebben gedurende 2016 en 2017 promotieonderzoek gedaan aan de TU [plaats]. Als beurspromovendi hebben zij geen salaris ontvangen, maar een stipendium om in het levensonderhoud te kunnen voorzien.
2. Eiseres heeft in 2015 een tegemoetkoming in de kosten voor de kinderopvang aangevraagd.
3. De voorschotten kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2016 en 2017 zijn op nihil vastgesteld omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.6, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp).
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2016 en 2017 ten onrechte is vastgesteld op nihil. Daartoe voert zij primair aan dat beurspromovendi feitelijke onderwijs volgen bij een onderwijsinstelling die is genoemd in de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten. Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat zij met haar promotieonderzoek feitelijk tegenwoordige arbeid heeft verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Meer subsidiair doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5. Niet in geschil is dat eiseres, in de hoedanigheid van beurspromovenda, naar de letter van de wet niet voldoet aan artikel 1.6, eerste lid, onder j, van de Wkkp. Dat, zoals eiseres stelt, er bepaalde overeenkomsten zijn tussen beurspromovendi en masterstudenten aan de TU [plaats], maakt dat niet anders. Eiseres kan zich dan ook niet beroepen op deze bepaling.
6. Niet in geschil is dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de TU [plaats] en dat door TU [plaats] geen loonheffingen worden ingehouden op het aan eiseres uitgekeerde stipendium. De stelling dat het door eiseres ontvangen stipendium in feite resultaat uit overige werkzaamheden is en aldus inkomen behelsd als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder a., van de Wkkp, kan evenmin leiden tot een geslaagd beroep. Eiseres heeft ter zake van haar werkzaamheden als promovenda geen inkomen uit werk en woning aangegeven en ook overigens is niet gebleken dat de inspecteur van de Belastingdienst/belastingen het stipendium als inkomen uit werk en woning heeft aangemerkt. Dat toch sprake zou zijn van inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 is door eiseres niet aannemelijk gemaakt.
7. De stelling van eiseres dat de wet een lacune bevat waardoor toepassing van de wet onredelijk uitpakt, leidt, zo al sprake is van een dergelijke lacune, niet tot een ander oordeel. De rechter dient recht te spreken volgens de wet en mag ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen beoordelen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dit laatste is niet gesteld of gebleken.
8. Ter zitting is door eiseres aangevoerd dat zij op dit moment over onvoldoende gegevens beschikt om haar beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen onderbouwen. Dat zich in onderhavige geval strijd met het gelijkheidsbeginsel voordoet is ook overigens niet gebleken.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres voor de berekeningsjaren 2016 en 2017 terecht vastgesteld op nihil en is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)