ECLI:NL:RBDHA:2018:11248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
C/09/17/461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onjuiste schuldenlijst en nakoming sollicitatieverplichting

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een schuldenares die in een schuldsaneringsregeling verkeert. De rechter-commissaris had een verzoek ingediend tot voortijdige beëindiging van deze regeling, omdat de schuldenares niet voldeed aan de aanvullende sollicitatieverplichting en een onjuiste schuldenlijst had ingediend. De schuldenares had bij de toelating tot de schuldsanering een lagere schuldenlast opgegeven dan daadwerkelijk het geval was, met name ten aanzien van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden aan de Belastingdienst hoger zijn dan eerder gemeld, maar oordeelt dat er geen sprake is van kwade trouw van de schuldenares. De rechtbank overweegt dat de schuldenares daadwerkelijk heeft gewerkt en dat de kinderopvangtoeslag direct aan de opvangorganisatie is betaald. De rechtbank concludeert dat de schuldenares niet opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt en dat zij inmiddels aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan. Daarom wijst de rechtbank het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
Vonnis van 5 september 2018
in de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenares],geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] Suriname,
wonende te [postcode woonplaats en adres],
schuldenares, advocaat: mr. R. Verspaandonk.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 6 november 2017 is ten aanzien van schuldenares de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter-commissaris. J.F. Stobbe (Noordzij Insolventies B.V.), kantoorhoudende te Pijnacker, is benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Op 14 juni 2018 heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan strekkende tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 van de Faillissementswet (Fw). De voordracht van de rechter-commissaris luidt, verkort weergegeven dat schuldenares: - niet voldoet aan de aanvullende sollicitatieverplichting voor elf uur per week; - bij indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering op de schuldenlijst van de 285 Fw-verklaring ongeveer € 10.000,- minder schuldenlast heeft opgegeven dan tot op heden bij de bewindvoerder is ingediend door met name de belastingdienst inzake terugvordering van kinderopvangtoeslag over de jaren 2013, 2014 en 2015, terwijl deze schulden al bekend waren op 6 november 2017. Doordat zij tegelijkertijd een schuld heeft laten ontstaan bij de kinderopvang à € 1.829,-- (op 1 januari 2014) lijkt het of schuldenares welbewust de ontvangen bedragen heeft aangewend voor andere bestedingsdoeleinden.
1.3
Vooruitlopend op de mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 350 lid 2 Fw heeft de advocaat van schuldenares op 1 augustus 2018 een verweerschrift ingediend. De bewindvoerder heeft de rechtbank bij brief van 14 augustus 2018 geïnformeerd over de laatste stand van zaken en heeft ten aanzien van de aanvullende sollicitatieverplichting opgemerkt dat de ontbrekende sollicitatiebewijzen zijn overgelegd zodat schuldenares alsnog aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan.
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- schuldenares, bijgestaan door mr. Verspaandonk voornoemd;
- de bewindvoerder;
- mevrouw [X] de beschermingsbewindvoerder van schuldenares.
1.5
De rechtbank heeft hierna vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 350 lid 3 sub f Fw geschiedt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling, indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en 2 Fw.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat vanaf 20 januari 2016 mevrouw [X] door de kantonrechter als beschermingsbewindvoerder is benoemd voor schuldenares. Dit beschermingsbewind is gegrond op artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek inhoudende dat verzoekster als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft de goederen die (zullen) toebehoren aan schuldenares voornoemd onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Om die reden is de bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling overgelegde schuldenlijst, de 285-verklaring, door de beschermingsbewindvoerder ondertekend namens schuldenares.
2.3
Ter terechtzitting heeft de advocaat van schuldenares een brief van de belastingdienst van 16 oktober 2017 overgelegd inzake een kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling. De Belastingdienst noemt hier in de terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag over de jaren 2013, 2014 en 2015 bedragen van respectievelijk € 5.075,--, € 6.918,-- en € 2.142,65. De rechtbank stelt vast dat deze schulden aan de Belastingdienst hoger zijn dan in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling vermeld. Daarmee staat ook vast dat de door de beschermingsbewindvoerder mevrouw [X] ondertekende 285-verklaring onjuist is.
2.4
De advocaat van schuldenares heeft bepleit dat het naar nu blijkt onvolledig zijn van het schuldenoverzicht ten aanzien van de schulden aan de Belastingdienst niet aan schuldenares te wijten was, nu schuldenares vanwege haar verstandelijke vermogens onder bewind is gesteld. Niet in geschil is dat schuldenares in de jaren 2013, 2014 en 2015 haar kinderen naar het kinderdagverblijf heeft gebracht, dat schuldenares vijf dagen van vijf uur heeft gewerkt en dat zij in die jaren een beroep heeft gedaan op de kinderopvangtoeslag. De schuld aan [M] à € 1.829,-- is gemeld bij toelating tot de schuldsaneringsregeling en ziet op twee openstaande bedragen ten aanzien van genoten kinderopvang in 2014 en 2015. Uit de door de advocaat overgelegde facturen blijkt dat de kinderopvangorganisatie [M] de kinderopvangtoeslag direct van de Belastingdienst ontving. Schuldenares werd vervolgens de ouderbijdrage in rekening gebracht, te weten opvangkosten na aftrek van door [M] ontvangen kinderopvangtoeslag. De rechtbank maakt hier uit op dat de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst voor schuldenares direct aan de kinderopvangorganisatie [M ]is betaald. De bewindvoerder heeft ter zitting overigens opgemerkt dat tot op heden het bedrag nog niet is ingediend.
2.5
Ter terechtzitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat zij op 1 maart 2017 weliswaar op de hoogte was van de schulden aan de Belastingdienst inzake te veel ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2013, 2014 en 2015, maar daartegen was bezwaar aangetekend bij de Belastingdienst. Daarom had de beschermingsbewindvoerder aangenomen dat de Belastingdienst deze bedragen niet aan de gemeentelijke kredietbank had doorgegeven. De beschermingsbewindvoerder heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij daar bij ondertekening van de schuldenlijst, de 285-verklaring, er niet bij stil heeft gestaan dat zij een onjuiste verklaring tekende. Bij de behandeling van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling – waarbij zij aanwezig was en veelal de vragen voor schuldenares beantwoordde – heeft de beschermingsbewindvoerder nagelaten te vertellen dat de schulden aan de Belastingdienst niet juist waren weergegeven op de schuldenlijst.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schuld aan de Belastingdienst die niet te goeder trouw is ontstaan, nu schuldenares daadwerkelijk heeft gewerkt en de kinderen opvang hebben genoten. De rechtbank weegt mee dat deze schuld ook door de Belastingdienst niet als zodanig wordt aangemerkt. De genoten kinderopvangtoeslag is door de Belastingdienst direct aan [M] voldaan.
2.7
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval niet kan worden gezegd dat schuldenares de ontvangen bedragen welbewust heeft aangewend voor andere bestedingsdoeleinden en schuldenares ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden daarmee niet te goeder trouw is geweest. Er is aldus geen aanleiding op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling te komen.
2.8
Verder heeft de rechter-commissaris aan zijn verzoek tot tussentijdse beëindiging ten grondslag gelegd dat schuldenares de aanvullende sollicitatieverplichting van elf uur per week niet is nagekomen. De rechtbank overweegt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen en dat zij de uitvoering van de regeling door doen of nalaten ook niet anderszins belemmeren dan wel frustreren. Niet nakoming van één of meer van deze verplichtingen kan leiden tot een voortijdige beëindiging van de regeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c Fw. Uit de brief van de bewindvoerder van 14 augustus 2018 en de stukken gevoegd bij het verweerschrift van de advocaat van schuldenares en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat schuldenares inmiddels de ontbrekende sollicitatiebewijzen heeft toegezonden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat schuldenares de inspanningsverplichting thans naar behoren nakomt.
2.9
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank de voordracht van de rechter-commissaris afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst af de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenares], voornoemd.
Gewezen door mr. H.W. Vogels, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2018 in aanwezigheid van mr. I.A. de Witte-Snel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.