ECLI:NL:RBDHA:2018:11254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
C/09/552640 / FT RK 18/843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot instemming met een schuldregeling in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een bijbehorend verzoek tot instemming met een schuldregeling. Verzoeker, die een totale schuld van € 60.157,14 heeft aan 16 schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden waarbij aan preferente en concurrente schuldeisers respectievelijk 4,72% en 2,36% van hun vorderingen wordt uitgekeerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2018, waarbij verweerster, JRVastgoedbeheer, niet verschenen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de andere schuldeisers wel instemden met de aangeboden regeling, en dat verweerster in redelijkheid niet tot haar weigering van instemming heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen de belangen van verweerster. De rechtbank oordeelde dat de weigering van verweerster om in te stemmen met de schuldregeling onevenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het verzoek tot instemming met de schuldregeling toegewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat hij geen belang meer had bij dat verzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/552640 / FT RK 18/843 en C/09/552641 / FT RK 18/844
vonnis van 9 juli 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen
JRVastgoedbeheer (vertegenwoordigd door Straetus Incasso Den Haag)
gevestigd te Den Haag,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 3 mei 2018 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 juni 2018. Bij die gelegenheid is verzoeker verschenen en gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Evenmin heeft zij in deze procedure schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoeker heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 60.157,14 aan 16 schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoeker bedraagt € 3.400,-, zijnde 5,65% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoeker is bij brief van 6 december 2017 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 4,72% en 2,36% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
Volgens de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting heeft verzoeker inkomsten uit arbeid ter hoogte van € 1.550,17 per maand en is voor verzoeker een Vrij Te Laten Bedrag berekend van € 1.688,01. zodat onder de huidige omstandigheden niet gespaard kan worden in de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.5
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoeker stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft bij e-mail van 26 maart 2018 tijdens het minnelijk traject aan haar weigering ten grondslag gelegd dat verzoeker verweerster heeft opgezadeld met een hoop schade door de woning niet netjes te bewonen. Verzoeker laat daarnaast na om informatie te verstrekken over zijn toenmalige huisgenoot, waardoor de verhuurder niet in staat is om met deze huisgenoot tot een minnelijke oplossing te komen.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweerster – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw. zullen onder meer de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen (zie ook de conclusie van
A-G Timmerman voor HR 14 december 2012, LJN BY0966, nr. 2.6. e.v.):
- is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
- biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
- wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
- hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
- staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers.
4.3
Verzoeker heeft tegen de vordering van verweerster een en ander aangevoerd. Bij de eindinspectie van de woning is overeengekomen dat de dubbele borg die verweerster nog had gebruikt zou worden om de schade te herstellen, waarna de kwestie zou zijn afgedaan. In plaats daarvan stuurt verweerster op enig moment een nota voor het herstelwerk – waarop de bedoelde dubbele borg in mindering is gebracht. De gebreken uit het inspectierapport rechtvaardigen deze nota niet en verzoeker is niet in de gelegenheid gesteld de gebreken eerst zelf te herstellen, aldus verzoeker.
4.4
Een verzoeker zal alle vorderingen die schuldeisers opgeven op hem te hebben op het moment dat hij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling doet op de schuldenlijst moeten vermelden. Het staat verzoeker niet vrij om vorderingen die hij betwist niet op die schuldenlijst te vermelden. Ook dergelijke vorderingen moeten worden vermeld, tenzij de schuldeiser bericht dat de vordering niet juist was of om een andere reden niet langer bestaat of tenzij in rechte vaststaat dat de vordering niet (meer) bestaat. In het traject van de wettelijke schuldsaneringsregeling komt de betwisting van vorderingen eerst bij de verificatie aan de orde.
4.5
Het voorgaande, voortvloeiend uit de gelijkheid van schuldeisers in het voortraject, zou ertoe kunnen leiden dat onjuiste vorderingen tot het moment van verificatie onaantastbaar zijn en aan het aannemen van een akkoord in het minnelijk traject in de weg staan. Het zou kwaadwillenden zelfs de mogelijkheid geven een akkoord actief te frustreren. Het enige kruid dat daartegen gewassen zou zijn is het voeren van een rechtszaak tegen de bewuste schuldeiser(s). Dat zal moeten gebeuren voordat het aanbod aan de schuldeisers wordt gedaan. Zelfs als de kosten die een procedure met zich brengt buiten beschouwing worden gelaten, zal een dergelijke procedure het minnelijk traject aanzienlijk vertragen. Een verzoeker moet dan ook de mogelijkheid hebben bij de behandeling van een dwangakkoord de juistheid van de vordering aan de orde te stellen.
4.6
Het gemotiveerd bestrijden van de vordering en het aanvoeren van feiten en omstandigheden daarvoor ligt op de weg van de verzoeker. De rechtbank zal niet ambtshalve de juistheid van de vorderingen bij de afweging betrekken. Zo een dergelijk verweer niet expliciet wordt gevoerd, zal verzoeker de rechtbank voldoende aanknopingspunten moeten geven om het aangevoerde als zodanig te begrijpen. Daarbij wordt opgemerkt dat het gemotiveerd bestrijden van een vordering er niet toe leidt dat in een dwangakkoordprocedure de onjuistheid van de vordering in rechte wordt vastgesteld. Het is een verweer tegen de weigering in te stemmen met het akkoord en wordt als zodanig in het onder 4.1 bedoelde toetsingskader meegewogen.
4.7
In dit geval heeft verzoeker gemotiveerd de juistheid van de vordering bestreden. Als zijn lezing dat is afgesproken dat met de verrekening van de dubbele borg de kwestie zou zijn afgedaan juist is zou de vordering in het geheel niet meer bestaan. Verweerster is niet ter zitting verschenen, zodat de lezing onbestreden is. De onbestreden argumenten over het ondeugdelijke beleid van de vorderingen wegen in de belangenafweging zwaar mee. Daarbij komt dat verweerster de enige weigerende schuldeiser is.
4.8
Wegende de belangen van verzoeker, waaronder een schuldenvrije toekomst en de belangen van de instemmende schuldeisers enerzijds en het belang van verweerster anderzijds is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dusdanige onevenredigheid tussen die belangen dat verweerster in redelijkheid niet tot haar weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen.
4.9
Verzoeker heeft tevens een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Verzoeker zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu hij geen belang meer heeft bij dat verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt JRVastgoedbeheer in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling;
5.2
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2018 in tegenwoordigheid van C.D. Woodley, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.