ECLI:NL:RBDHA:2018:11520
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, dat op 4 juni 2018 werd genomen, verklaarde de aanvraag kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht te voorkomen.
De behandeling van het beroep vond plaats op 4 juli 2018, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde heeft op 2 juli 2018 laten weten dat eiser geregistreerd staat als met onbekende bestemming vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad. De rechtbank moest nu beoordelen of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, worden geacht geen prijs meer te stellen op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Aangezien eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet ter zitting is verschenen, concludeert de rechtbank dat hij kennelijk geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.