ECLI:NL:RBDHA:2018:11535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
NL18.14128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Somalische eiser op grond van kennelijke ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Somalische eiser. De eiser, die sinds 1995 in Nederland verblijft, had eerder een asielvergunning voor onbepaalde tijd, maar deze was ingetrokken vanwege antecedenten. De eiser heeft een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij is verwesterd, geen netwerk in Somalië heeft, lijdt aan verslavingen en behoort tot een minderheidsclan. Hij vreest voor de terroristische organisatie Al-Shabaab in Mogadishu en stelt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor Al-Shabaab en dat er geen sprake is van een artikel 15c-situatie in Somalië. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante uitspraken en ambtsberichten die de stellingen van de eiser niet ondersteunen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 24 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.14129, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Šimičević, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit.
2. Eiser verblijft sinds 1995 in Nederland. Aan hem is op 17 oktober 1996 een voorwaardelijke verblijfsvergunning toegekend, die op 1 april 2001 met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege zijn verblijfsduur is omgezet naar een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Op 18 februari 2016 is deze vergunning ingetrokken vanwege antecedenten en op 24 januari 2017 is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. Op 14 februari 2018 heeft verweerder de duur van het inreisverbod teruggebracht naar twee jaar. De intrekking van de asielvergunning en het inreisverbod van twee jaar staan in rechte vast.
3. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is verwesterd, dat hij geen netwerk heeft in Somalië, dat hij lijdt aan verslavingen en dat hij behoort tot een minderheidsclan. Volgens eiser heeft hij daarom te vrezen voor de terroristische militie Al-Shabaab. Daarnaast stelt eiser dat in de provincie Banaadir, waarin Mogadishu gelegen is, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser te vrezen heeft voor Al-Shabaab en stelt zich op het standpunt dat in Somalië geen sprake is van een artikel 15c-situatie.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser voert aan dat zijn vluchtelingenstatus niet, dan wel op onjuiste gronden is ingetrokken. Volgens eiser heeft verweerder namelijk ten onrechte niet onderzocht of is gebleken van een voldoende ingrijpende en niet-voorbijgaande wijziging van de omstandigheden in zijn land van herkomst zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Kwalificatierichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 3.37g van het Voorschrift Vreemdelingen. Eiser doet daarbij een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:2698).
7. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van eiser niet opgaat. Aan eiser is immers nooit een vluchtelingenstatus verleend of een vergelijkbare vergunning op grond van subsidiaire bescherming, maar een ambtshalve vergunning. Bovendien staat de intrekking daarvan in rechte vast en heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in de uitspraak daarover van 14 juli 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:8012) getoetst aan artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat hij behoort tot een risicogroep zoals omschreven in onderdeel C7/24.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser stelt dat hij in de negatieve aandacht van Al-Shabaab zal komen te staan vanwege zijn verwesterde gedachtegang en vanwege het feit dat hij zijn verslavingsproblemen niet verborgen zal kunnen houden. Eiser stelt om die reden te zullen worden gezien als niet-praktiserend moslim. Daarbij beroept eiser zich op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 juni 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:5209).
9. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit een gebied komt waar Al-Shabaab aan de macht is. Eiser is afkomstig uit Mogadishu. Uit de door verweerder aangehaalde landeninformatie, waaronder het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 23 november 2017 (ambtsbericht), blijkt dat Al-Shabaab niet aan de macht is in Mogadishu en dat niet door Al-Shabaabgebied hoeft te worden gereisd om Mogadishu te bereiken. Eisers beroep op de uitspraak van zittingsplaats Roermond kan hem niet baten, omdat daarin, anders dan in deze zaak, sprake was van een motiveringsgebrek.
10. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat in de provincie Banaadir sprake is van een artikel 15c-situatie. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het rapport ‘
Somalia, First Quarter 2018’van Accord van 25 juni 2018. Eiser wijst erop dat dit rapport recenter is dan voornoemd ambtsbericht waarop verweerder zich beroept.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat uit het door eiser genoemde rapport geen wezenlijk ander beeld blijkt dan uit het laatste ambtsbericht. Weliswaar blijkt uit het rapport dat er sprake is van een toename van het aantal gewelddadige incidenten, uit het rapport is niet op te maken dat het geweld zodanig willekeurig is dat eenieder slechts vanwege zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarmee is niet voldaan aan de maatstaf van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.