ECLI:NL:RBDHA:2018:11539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
NL18.13916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de verantwoordelijkheid van Italië volgens de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verweerder geen gebruik heeft hoeven maken van een niet-registertolk, omdat er geen registertolken beschikbaar waren in de taal van de eiser, het Bambara. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Italië niet heeft gereageerd op het overnameverzoek, wat leidt tot een fictief akkoord. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opvangproblemen in Italië niet voldoende zijn om aan te nemen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Italië zo ernstig is dat dit zou leiden tot een kennelijke hardheid bij overdracht.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13916
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.13917, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.M. Spruit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk. Verweerder heeft daartegen in het bestreden besluit ingebracht dat er geen registertolken zijn in de taal van eiser, het Bambara (ook genoemd: Bamanankan). Daarmee doet zich één van de twee uitzonderingen voor, als genoemd in artikel 26, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers, op de hoofdregel dat verweerder van een registertolk gebruik moet maken. Nu het Bambara de moedertaal van eiser is, heeft verweerder niet hoeven onderzoeken of er wel een registertolk in de Franse taal beschikbaar was. Deze beroepsgrond faalt.
2. Eiser heeft gesteld dat Italië niet heeft gereageerd op het overnameverzoek en dat verweerder daarom nader onderzoek had moeten verrichten. Als gevolg van het verstrijken van een termijn van twee maanden na de datum van het overnameverzoek wordt Italië geacht met dat verzoek te hebben ingestemd. [1] Dit fictief akkoord heeft dezelfde rechtsgevolgen als een expliciet akkoord. Eiser heeft ook niet bestreden dat hij in Italië heeft verbleven voordat hij naar Nederland kwam. Verweerder heeft daarom terecht Italië verantwoordelijk geacht. Nader onderzoek naar de verantwoordelijkheid is niet nodig. Deze beroepsgrond faalt.
3. Eiser voert verder aan dat de opvangproblemen bij asielzoekers zo ernstig zijn, dat er sprake is van systeemfouten, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens de heersende rechtspraak mag verweerder ten opzichte van Italië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [2] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet meer kan. Eiser is daarin niet geslaagd. Wat hij heeft aangevoerd heeft betrekking op het niet toelaten van bootvluchtelingen tot de Italiaanse havens. Dit staat los van de positie van Dublinclaimanten, zoals eiser. Dat eiser tijdens zijn verblijf in Italië geen opvang heeft gekregen en onvoldoende medicijnen – wat overigens niet is onderbouwd – leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiser in Italië geen asiel had aangevraagd. Het feit dat eiser in Nederland een operatie heeft ondergaan en zich nog steeds niet fit voelt, betekent niet dat behandeling in Italië niet adequaat zal zijn. Eiser heeft immers als asielzoeker aanspraak op alle noodzakelijke medische zorg en op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet ervan uit worden gegaan dat Italië die zorg ook levert.
4. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op de humanitaire clausule, oordeelt de rechtbank dat verweerder geen zodanig bijzondere feiten of omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten, dat overdracht van eiser tot kennelijke hardheid zou leiden.
5. De slotsom is dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor ook niet aan zich heeft hoeven trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Het beroep op het arrest Gnandi [3] kan geen doel treffen, omdat in deze zaak geen sprake is van een terugkeerbesluit. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet over een effectief rechtsmiddel beschikt tegen het bestreden besluit.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier, op 30 augustus 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 22, zevende lid, van de Verordening nr. (EU) 604/2013 (Dublinverordening)
2.zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30
3.arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018, C-181/16