ECLI:NL:RBDHA:2018:11543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
NL18.14306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Spanje verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van de eiser, omdat hij een visum had ontvangen van de Spaanse autoriteiten. De eiser betwistte echter dat hij gebruik had gemaakt van dit visum om toegang te krijgen tot het Schengengebied, en voerde aan dat hij door de Turkse autoriteiten een uitreisverbod was opgelegd. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eiser illegaal naar Griekenland was gereisd en dat er twijfels bestonden over de echtheid van de inreisstempels in zijn paspoort. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij nader onderzoek naar de inreis van de eiser in het Schengengebied noodzakelijk was. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14306

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.14307, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.F. Erel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 8 mei 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] , omdat eiser van de Spaanse vertegenwoordiging in Istanboel een visum heeft gekregen dat geldig is geweest tussen 24 oktober 2017 en 6 mei 2018 en de Spaanse autoriteiten het verzoek om eiser over te nemen hebben geaccordeerd.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser betwist dat Spanje verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser voert aan dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het aan hem verleende visum om toegang te krijgen tot het Schengengebied. Daartoe stelt hij dat de autoriteiten van Turkije hem een uitreisverbod hebben opgelegd. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een Turks proces-verbaal met vertaling overgelegd. Daarin staat dat hij heeft geprobeerd om op 7 november 2017 vanaf Istanboel naar Tbilisi, Georgië, te vliegen en dat hem dit verboden is. Eiser stelt verder dat hij vervolgens op 13 december 2017 samen met zijn moeder illegaal is uitgereisd richting Griekenland, waar hij zijn paspoort heeft laten voorzien van een vals Nederlands inreisstempel. Ten slotte wijst eiser erop dat zijn hier te lande verblijvende zus het bovenstaande eerder al heeft verklaard in haar verblijfsrechtelijke procedure.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het geen verschil maakt of eiser wel of geen gebruik heeft gemaakt van het visum. Op grond van het feit dat de autoriteiten van Spanje aan eiser een onvervalst visum hebben verleend en een overnameverzoek hebben geaccepteerd, zijn zij volgens verweerder verantwoordelijk. Het enkele feit dat eiser Turkije niet mocht uitreizen, betekent volgens verweerder nog niet dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het visum. Verweerder wijst erop dat het inreisstempel in zijn paspoort bewijst dat eiser Nederland op 21 november 2017 is ingereisd en dat niet is gebleken dat dit stempel vals of vervalst is.
6. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, is het voor het bepalen van de verantwoordelijkheid voor een asielaanvraag op grond van een eerder verstrekt visum wel degelijk van belang of daadwerkelijk van dit visum gebruik is gemaakt om toegang te verkrijgen tot het Schengengebied. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft dit ter zitting ook beaamd. Het ligt wel op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat niet van een visum gebruik is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het proces-verbaal van het uitreisverbod, zijn relaas en het relaas van zijn zus aan die bewijslast voldaan.
7. Het inreisstempel in het paspoort van eiser (pagina 8) vermeldt de datum 21 november 2017 en de plaats Amsterdam Schiphol. Dit stempel correspondeert – zo bleek uit het onderzoek ter zitting – met het uitreisstempel in het paspoort van dezelfde datum waarop de plaats Istanbul vermeldt staat (pagina 59). Ter zitting heeft eiser toegelicht dat beide stempels vals zijn en door de reisagent zijn geplaatst in het paspoort. Eiser heeft verder toegelicht dat hij deze stempels nodig had om in Griekenland – het land waar hij met zijn moeder illegaal naartoe is gereisd – te bewijzen dat hij het Schengengebied al eerder had betreden. Gelet hierop kon uit het inreisstempel niet zonder meer worden afgeleid dat eiser met gebruikmaking van het Spaanse visum op 21 november 2017 Nederland is ingereisd. Het is niet aannemelijk dat eiser op 21 november 2017 Istanbul is uitgereisd gelet op het tegen hem uitgevaardigde uitreisverbod van de Turkse autoriteiten. Dit voedt de twijfel aan de echtheid van het inreisstempel van dezelfde datum. Eiser heeft er terecht op gewezen dat verweerder nader onderzoek had kunnen doen naar de vraag of eiser daadwerkelijk op de genoemde datum via Schiphol Nederland is ingereisd. Zo had onderzoek kunnen worden verricht naar de vraag of de hiervoor besproken stempels vals zijn. Of er had onderzocht kunnen worden of de binnenkomst van eiser op Schiphol op 21 november 2017 geregistreerd is. Met het gestelde ter zitting dat niet met zekerheid te zeggen is of niet-Unieburgers bij binnenkomst in Europa worden geregistreerd, heeft verweerder niet overtuigend betoogd dat nader onderzoek op dit punt niet mogelijk is.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van de artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Aan de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag. Daarbij zal nader onderzoek moeten worden gedaan naar eisers inreis in het Schengengebied, bijvoorbeeld door te laten onderzoeken of de stempels in eisers paspoort daadwerkelijk vals zijn. Ook moet antwoord gegeven worden op de vraag of kan worden nagegaan of de inreis van niet-Unieburgers op Schiphol geregistreerd wordt en – zo ja – of de inreis van eiser op 21 november 2017 op Schiphol daadwerkelijk geregistreerd is. Gelet op de aard van het nog te verrichten onderzoek, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder tot betaling van de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.002 (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013