ECLI:NL:RBDHA:2018:11552
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Slowaakse burger op basis van strafbare feiten en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Slowaakse eiser tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. De eiser, die sinds 2009 in Nederland verbleef, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 april 2018, waarin zijn ongewenstverklaring werd gemotiveerd door de ernst van zijn strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en woninginbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving, mede gezien zijn strafblad en eerdere veroordelingen in Slowakije en België.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim dat zijn minderjarigheid ten tijde van de gepleegde feiten niet in aanmerking is genomen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de strafbare feiten terecht heeft meegewogen, ook al waren deze gepleegd tijdens de minderjarigheid van de eiser. De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser dat de veroordelingen in België abusievelijk op zijn naam zijn geregistreerd, niet gevolgd, omdat er geen bewijs was voor deze claim.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser met betrekking tot zijn gezinsleven met zijn echtgenote en kinderen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven met zijn meerderjarige dochter. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse overheid bij de ongewenstverklaring zwaarder wegen dan de belangen van de eiser om bij zijn gezin te blijven. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.