ECLI:NL:RBDHA:2018:11573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
09/817823-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling en inbraken in Den Haag met onvoldoende bewijs voor andere tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling, inbraken en pogingen tot inbraak in het centrum van Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van gitaren, een inbraak in een avondwinkel en twee pogingen tot inbraak in een restaurant en een kapperszaak. De feiten zijn gepleegd in de periode van mei 2018 tot en met juni 2018. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van meerdere andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring bestonden onder andere uit camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte bij de inbraak in de avondwinkel de dagopbrengst van twee dagen heeft weggenomen, wat aanzienlijke schade heeft veroorzaakt voor de eigenaar, die niet verzekerd was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817823-18
Datum uitspraak: 25 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats]
adres: [adres] ,
thans verblijvende in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y.W.G. Verschuren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2018 tot en met 8 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere gitaren en/of een (bijbehorende) zak met snoeren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of van valse sleutel;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2018 tot en met 8 mei 2018 te 's-Gravenhage, meerdere goederen te weten gitaren en/of een zak met snoeren, althans enig goed, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade en/of het zich daarin bevindende geldbedrag van 300,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] ( [adres] ) , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen kassalade en/of dat geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in de periode van 25 mei 2018 tot en met 26 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade en/of het zich daarin bevindende geldbedrag van 800,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] ( [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen kassalade en/of dat geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen diverse kappersartikelen en/of een geldbedrag van 140,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] ( [adres] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen kappersartikelen en/of dat geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere pakjes en/of sloffen sigaretten, twee mobiele telefoons (merk: Acer en Huawei), een laptop (merk: Acer) en/of een geldbedrag van EURO 995,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] ( [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen en/of dat geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2018 tot en met 29 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] ( [adres] ) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goederen van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens de (keuken-) deur heeft geforceerd en/of beschadigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] ( [adres] ) , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goederen van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens een ruit van de (toegangs-) deur heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8.
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 11] ( [adres] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens een ruit van de (toegangs-) deur heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2018 tot en met 29 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Restaurant [slachtoffer 12] ( [adres] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd pand te begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens de (toegangs-) deur en de deurpost heeft beschadigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10.
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 13] ( [adres] ) , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens een ruit (naast de voordeur) heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één of meer inbraken in bedrijfspanden en of hij daartoe één of meerdere pogingen heeft gedaan. Ook ligt aan de rechtbank de vraag voor of wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- of schuldheling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het aan de rechtbank overgelegde en in het dossier gevoegde schriftelijke requisitoir, gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 tot en met 10 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich, overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 primair en 2 tot en met 10, wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft hiertoe betoogd dat de bij de verdachte thuis aangetroffen kledingstukken, namelijk een zwart vest met witte koordjes en rits en een blauw trainingsjack en blauwe -broek met witte strepen (van het merk Adidas), niet uniek zijn en daarom ongeschikt voor herkenning zijn, het beeldmateriaal waarop de verdachte te zien zou zijn ongeschikt is voor gezichtsherkenning en de herkenningen van de verdachte door verbalisanten niet specifiek zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verdachte heeft ontkend deze feiten te hebben gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. De verdachte heeft de betreffende goederen voor iemand anders bij Cash Converters ingeleverd, omdat die persoon niet in het bezit was van een legitimatiebewijs en de verdachte wel.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Vrijspraken van de onder 1 primair, 2, 3, 4, 6, 8 en 9 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Daarom zal de rechtbank de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat de onder 2, 3, 4, 6, 8 en 9 ten laste gelegde feiten onvoldoende overeenkomsten vertonen om voor schakelbewijs in aanmerking te komen. Voor bewezenverklaring van deze feiten is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat de rechtbank de verdachte ook ten aanzien daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 2 ( [slachtoffer 5] )
In het dossier bevindt zich naast het proces-verbaal van aangifte van de inbraak in [slachtoffer 5] , een proces-verbaal van bevindingen omtrent hetgeen op camerabeelden van de inbraak in [slachtoffer 5] is te zien. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de kleding die de persoon op de camerabeelden van de inbraak in [slachtoffer 5] aan heeft, overeenkomt met de kleding die de verdachte droeg ten tijde van een door hem gepleegde poging inbraak in een kledingwinkel op 14 december 2017 in Den Haag. De camerabeelden zijn op cd‑rom toegevoegd aan het dossier, maar konden niet naar behoren worden afgespeeld. Van de camerabeelden bevinden zich slechts twee afdrukken van stills in het dossier. Daarop is slechts een deur te zien. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan niet tot de conclusie kan worden gekomen dat, daargelaten of sprake is van voor herkenning geschikte kleding, achter deze deur een persoon staat met soortgelijke kleding als de verdachte, laat staan dat deze persoon de verdachte is. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 3 ( [slachtoffer 6] )
Naar aanleiding van de aangifte van een inbraak in [slachtoffer 6] zijn de in het bedrijf gemaakte camerabeelden bekeken. Daarop is te zien dat een persoon met een donker vest met witte koordjes en een witte rits, tegen de deur trapt, de zaak binnengaat en bij de bar staat te rommelen. In een dit feit betreffend proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat de verdachte eenzelfde vest droeg tijdens een eerdere diefstal/inbraak. De verbalisant heeft voorts gerelateerd dat de persoon op camera 2 op de verdachte
lijkt. De rechtbank is van oordeel dat het vest niet zodanig is omschreven dat het kan worden herkend als dat van de verdachte. Bovendien levert de vermeende herkenning slechts een vermoeden van betrokkenheid van de verdachte op. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 4 ( [slachtoffer 7] )
Naar aanleiding van de aangifte van de inbraak in de kapperszaak aan de [adres] in Den Haag, waarin is vermeld dat een ruit aan de
achterzijdewas verbroken en de dader blauwe kleding en een capuchon droeg, heeft de politie de beelden van de camera, gericht op de openbare weg, bekeken van de naastgelegen winkel. Dit betreffen beelden van de voorzijde van de kapperszaak. Meerdere verbalisanten hebben hierop de verdachte herkend.
De rechtbank heeft ter terechtzitting opgemerkt dat zij op de camerabeelden heeft waargenomen dat vlak achter de verdachte een man loopt met eveneens donkere kleding en een capuchon.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet op de camerabeelden herkent, maar dat hij zich geregeld in de buurt van de [adres] bevindt en dat het daarom zou kunnen dat hij daar op straat liep en zodoende op de camerabeelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte en de (bevindingen omtrent de) camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die de inbraak heeft gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Ten aanzien van feit 6 ( [slachtoffer 9] )
Met betrekking tot de poging tot inbraak in [slachtoffer 9] bevindt zich uitsluitend een proces‑verbaal van aangifte in het dossier. Nu overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die in de richting van de verdachte wijzen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd, en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 8 ( [slachtoffer 11] )
Bij de aangifte van de poging tot inbraak heeft aangever verklaard dat hij is aangesproken door een getuige die de (poging tot) inbraak zou hebben gezien. Deze getuige is door de politie gehoord en er is aan hem, nadat hij aangaf dat hij het idee had de verdachte te kennen, een foto van de verdachte getoond. De getuige heeft de verdachte daarop niet voor de volle 100% herkend als de man die de ruit van de deur van [slachtoffer 11] heeft ingetrapt. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die de poging tot inbraak heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 9 ( [slachtoffer 12] )
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 12] , heeft de politie de in het bedrijf gemaakte camerabeelden bekeken. Daarop hebben meerdere verbalisanten de verdachte herkend. De camerabeelden zijn op cd‑rom toegevoegd aan het dossier, maar konden niet naar behoren worden afgespeeld. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen of de kwaliteit van het beeldmateriaal dermate goed is dat op basis daarvan een herkenning zou kunnen plaatsvinden. De afdrukken van stills van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, zijn te onduidelijk om de persoon die daarop te zien is te kunnen herkennen als de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van dit feit.
Het bewijs met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 5, 7, en 10
De rechtbank heeft - gelet op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting - met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 5, 7 en 10 het volgende vastgesteld.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair
Op 8 mei 2018 bleek dat in de oefenruimte van [Studio] aan de [adres] in Den Haag kasten waren opengebroken waaruit gitaren en snoeren waren weggenomen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . [2] De volgende dag vertelde de eigenaar van de snackbar, genaamd [naam] [3] , dat hij een man met twee gitaren heeft zien lopen in de richting van Cash Converters. Bij het aanspreken van de man heeft de man de gitaren laten vallen en is hij weggerend. [naam] heeft daarop de gitaren opgeraapt en meegenomen naar de oefenruimte. De gitaren bleken de weggenomen gitaren van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te zijn. [naam] is daarop naar Cash Converters gegaan en heeft daar de gitaar van [slachtoffer 4] aangetroffen. [4] De politie is ingeschakeld en de medewerker van Cash Converters heeft aan de politie een document laten zien waaruit blijkt dat [naam] de gitaren op 8 mei 2018 heeft ingeleverd [5] . De medewerker van Cash Converters heeft op een door de politie aan hem getoonde foto van de verdachte, de verdachte voor 100% herkend als de persoon die de gitaren heeft ingeleverd. [6]
De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 september 2018 verklaard dat hij een vriend die hij van de straat kent en van wie hij de naam niet wil noemen, op straat tegen kwam. Deze vriend is een drugsgebruiker en had gitaren bij zich die hij bij Cash Converters wilde inleveren. Omdat de vriend niet over een legitimatiebewijs beschikte, maar de verdachte wel, heeft hij de gitaren op 8 mei 2018 voor zijn vriend bij Cash Converters ingeleverd. De verdachte heeft van de opbrengst 30 euro gekregen. [7]
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gitaren van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft de gitaren verkocht aan Cash Converters en hij heeft gedeeld in de opbrengst daarvan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot feit 5
[aangever] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn avondwinkel ‘ [slachtoffer 8] ’ aan de [adres] in Den Haag, gepleegd op 31 mei 2018. Die nacht hoorde hij van medewerkers van het [hotel] dat er was ingebroken. Bij de winkel aangekomen zag hij dat de winkeldeur, die hij op 31 mei 2018 omstreeks 00.05 uur met slot en sleutel had afgesloten, was verbroken. De kassa was opengebroken en de lades achter de toonbank stonden open en waren doorzocht. Uit het sigarettendisplay waren een honderdtal pakjes sigaretten van diverse merken weggenomen en van onder de toonbank waren 3 sloffen met sigaretten van het merk Marlboro weggenomen. Ook zijn twee mobiele telefoons van de merken Acer en Huawei weggenomen, alsmede een laptop van het merk Acer. Ook de enveloppe uit de lade onder de toonbank met daarin de dagopbrengst van twee dagen, te weten 945 euro, is weggenomen. Uit de opengebroken kassa lade is voorts 50 euro aan wisselgeld weggenomen. Aangever heeft verklaard dat hij niet is verzekerd voor de schade. [8]
Twee medewerkers van het [hotel] , [naam] en [naam] , hebben op 31 mei 2018, omstreeks 6.00 uur gezien dat was ingebroken in de tegenover liggende [slachtoffer 8] aan de [adres] . [naam] zag dat een glasplaat uit de deur van de slijterij aan de [adres] ontbrak, heeft daarop de politie gebeld en is samen met [naam] naar buiten gelopen. Er kwam lawaai uit de avondwinkel. Vervolgens kwam een man met een Marokkaans uiterlijk uit de winkel tevoorschijn. De man was ongeveer 1.80 meter lang, hij droeg een zwarte jas en broek, een rode onderbroek en had een ingevallen, erg dun, gezicht en hij had een zwarte of grijze vuilniszak bij zich. De man is op een zwarte fiets met rode zadeltassen die bij de winkel geparkeerd stond, weggereden. [naam] heeft geprobeerd de man tegen te houden, maar dat is niet gelukt. [9]
De politie heeft de beelden van verschillende camera’s in de omgeving bekeken. Op de camerabeelden van kledingwinkel [naam] op de [adres] Den Haag is om 05.53.53 uur een licht getinte man met donker haar, een ingevallen gezicht, een zwarte jas en broek op een zwarte fiets met rode fietstassen te zien. [verbalisant 1] heeft deze man herkend als de verdachte. [10] Op andere camerabeelden van [naam] , is te zien dat de verdachte onder zijn bovenste broek een opvallende rode broek draagt, dat hij goederen uit zijn jas- en broekzakken haalt en deze in de rode fietstassen stopt. Eén van de voorwerpen betreft een langwerpig, dun, voorwerp.
Op de camerabeelden van het [hotel] , van 31 mei 2018 05.50 uur en 06.10 uur is te zien dat de verdachte handelingen verricht bij een deur, waarna hij ergens naar binnen gaat. Na ongeveer 4 minuten komt hij weer naar buiten en wil hij weg fietsen. Op dat moment komt een persoon met een wit shirt in beeld die naar de fiets loopt. De verdachte fietst echter weg in de richting van de [adres] . De plek waar de verdachte naar binnen is gegaan, is de Haagse [slachtoffer 8] . [11]
Naast [verbalisant 1] , hebben ook de [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de verdachte herkend op de camerabeelden. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in december 2017 en januari 2018 onderzoek gedaan naar de verdachte, in verband met meerdere (pogingen tot) bedrijfsinbraken [12] en verbalisant [verbalisant 3] heeft de verdachte in november 2017 nog gecontroleerd tijdens een surveillancedienst [13] .
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat de verdachte sterk lijkt op de persoon op de afdrukken van de voornoemde camerabeelden die zich in het dossier bevinden. De verdachte heeft namelijk dezelfde opvallende scherpe neus en het dunne gezicht als de persoon op deze beelden, in het bijzonder op schermafbeelding 5. [14]
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij de inbraak in de avondwinkel heeft gepleegd. Ter terechtzitting van 11 september 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij niet de persoon is die op de camerabeelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden duidelijk en geschikt zijn om de persoon die daarop te zien is, te herkennen. Drie verbalisanten hebben de man die op de beelden te zien is, herkend als de verdachte. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte daar sterk op lijkt. Voorts zijn twee personen getuige geweest van de inbraak in de avondwinkel; één van hen heeft een gebroken glasplaat uit de deur van de avondwinkel op de grond zien liggen en beiden hebben de verdachte uit de avondwinkel zien komen. De getuigen hebben gezien dat deze persoon een zwarte jas en een rode onderbroek droeg en dat hij wegfietste op een zwarte fiets met rode zadeltassen . Hetgeen de getuigen hebben verklaard is eveneens te zien op de camerabeelden en zodoende worden de getuigenverklaringen daardoor gesteund. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot feit 7
Op 29 mei 2018 heeft [naam] , de zoon van de eigenaar van [slachtoffer 10] , aangifte gedaan van een (poging tot) inbraak in het restaurant. Op 29 mei 2018 te 00.30 uur is de zaak in goede orde afgesloten en omstreeks 5.46 uur bleek de ruit uit de voordeur kapot te zijn. Het glas lag eruit. Er zijn camerabeelden beschikbaar gesteld en de politie heeft deze bekeken. [15]
De beelden zijn gemaakt op 29 mei 2018, 03.36.06 uur - 03.48.00 uur. Hierop is te zien dat een man komt aanfietsen en de fiets tegen de gevel van het restaurant aan zet. De man komt binnen, loopt gebukt en verdwijnt achter de bar. Hij hurkt achter een kast en heeft iets in zijn hand waar licht vanaf komt. De man heeft een sigaret in zijn mond en kijkt in een kastje en in een kassalade. Hij heeft een schroevendraaier of iets dat daarop lijkt in zijn hand. [16]
Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de camerabeelden dan wel een fotoafdruk daarvan bekeken. De verbalisanten hebben ieder afzonderlijk de persoon die daarop te zien is, herkend als [verdachte] . Zij hebben de verdachte herkend aan zijn gezicht, haardracht en/of markante neus en hebben in verband met hun werkzaamheden bij politie met de verdachte te maken gehad of meermaals contact met hem gehad. [17]
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij de poging tot inbraak heeft gepleegd. Ter terechtzitting van 11 september 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij zichzelf niet herkent als zijnde de persoon die op de camerabeelden is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden duidelijk en geschikt zijn om de persoon die daarop te zien is, te herkennen. Drie verbalisanten hebben de man die op de beelden te zien is, herkend als de verdachte. Voor bewezenverklaring van dit feit is daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Met betrekking tot feit 10
[naam] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak in [slachtoffer 13] aan [adres] te Den Haag. De poging inbraak is volgens aangeefster gepleegd tussen 30 mei 2018 18.00 uur en 31 mei 2018 08.40 uur. Op 31 mei 2018, omstreeks 8.40 kwam zij aan bij de zaak. Het glas van het raam naast de voordeur was kapot. Het glas lag in de kapperszaak en voor de voordeur. Er zat bloed aan het raamkozijn. Daarop heeft zij de politie ingeschakeld. In de kapperszaak bleek niets te zijn weggenomen. [18]
In de kapperszaak is sporenonderzoek verricht. Daarbij zijn bloedsporen veiliggesteld. Deze sporen zijn geïdentificeerd op het DNA-profiel van [verdachte] in de landelijke DNA‑databank. [19] De bloedsporen bleken te matchen met het DNA-proefiel van de verdachte, met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [20]
De verdachte heeft ter terechtzitting op 11 september 2018 verklaard dat hij onder invloed was en de ruit van [slachtoffer 13] met zijn hand heeft kapotgemaakt.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het op het raamkozijn van de kapperszaak aangetroffen bloedspoor afkomstig is van de verdachte. De verdachte heeft bekend dat hij de ruit van de kapperszaak met zijn hand heeft kapotgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het kapotmaken van een ruit onder de betreffende omstandigheden naar uiterlijke verschijningsvorm te duiden is als een poging tot inbraak. Te meer gezien het feit dat het 43 pagina’s beslaande uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte vrijwel uitsluitend diefstallen en (pogingen) tot inbraken betreft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. subsidiair:
hij of omstreeks 8 mei 2018 te 's-Gravenhage, meerdere goederen te weten gitaren voorhanden
heeftgehad, en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
deze goederenwist dat het door misdrijf verkregen goed
erenbetrof;
5:
hij op 31 mei 2018 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere pakjes en sloffen sigaretten, twee mobiele telefoons (merk: Acer en Huawei), een laptop (merk: Acer) en een geldbedrag van EURO 995,-, toebehorende aan [slachtoffer 8] [adres] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door middel van braak;
7:
hij op 29 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens een ruit van de toegangsdeur heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10:
hij in de periode van 30 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 13] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, zich naar voornoemd pand heeft begeven, waarna hij, verdachte, vervolgens een ruit naast de voordeur heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Fivoor, weergegeven in het reclasseringsrapport van 3 september 2018.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft overeenkomstig de pleitnota gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd gelijk aan de duur van het door hem ondergane voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Fivoor, weergegeven in het reclasseringsrapport van 3 september 2018.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van gitaren, een inbraak in een avondwinkel en twee pogingen tot inbraak, in een restaurant en een kapperszaak. De feiten zijn allemaal gepleegd in het centrum van Den Haag en in de buurt waar de verdachte woont of verblijft. De inbraak en pogingen tot inbraken zijn op achtereenvolgende dagen gepleegd. Bij de inbraak in de avondwinkel heeft de verdachte de dagopbrengst van twee dagen weggenomen. De eigenaar van de winkel was niet verzekerd voor de schade.
Een (poging tot) inbraak is een ernstig feit dat niet alleen schade toebrengt, maar ook veel overlast veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Bovendien worden door dergelijke vergrijpen de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt, in het bijzonder bij andere (particuliere) ondernemers in de omgeving. Met het helen van de gitaren heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen waren. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten kennelijk uitsluitend oog gehad voor het eigen financiële gewin om in zijn verslavingsbehoeften te kunnen voorzien en zich niet bekommerd om het toegebrachte nadeel aan de slachtoffers. De verdachte heeft geen blijk van inzicht gegeven in het kwalijke van zijn handelen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 15 augustus 2018. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde herhaaldelijk, en reeds onherroepelijk, is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft in het verleden twee keer een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Uit het dossier is voorts gebleken dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf en terwijl hij onder voorwaarden was geschorst uit voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van Fivoor van 3 september 2018. Daaruit is gebleken dat de recidivekans groot is. Het delictgedrag van de verdachte staat in relatie tot middelengebruik dat weer in relatie staat tot verstandelijke beperking, beperkte copingsvaardigheden en geringe lijdensdruk. Eerder reclasseringscontact heeft niet geleid tot het verkleinen van de kans op recidive en klinische behandeling heeft geen meerwaarde omdat de mogelijkheden van gedragsverandering er nauwelijks zijn vanwege de verstandelijke beperking. De verdachte staat wel open voor begeleiding. De verdachte beschikt over een woning die tot eind september wordt doorbetaald vanuit bijzondere bijstand. Geadviseerd is om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, verplichte ambulante behandeling met 7 weken klinische opname, verplichte opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, een locatiegebod met daaraan gekoppeld elektronische toezicht en begeleiding op het gebied van zijn financiën.
Ter terechtzitting heeft [naam] , reclasseringswerker bij Fivoor en opsteller van voornoemde rapport, het rapport mondeling toegelicht en daarbij benadrukt dat het behoud van de woning voor de verdachte van groot belang is, omdat hij anders na het ondergaan van de straf, op straat komt te staan en opnieuw zal afglijden. De verdachte is verstandelijk beperkt. Het advies is om in te zetten op structuur en toezicht. Als de verdachte niet aan de verdovende middelen zit, doet hij het goed. De verdachte staat open voor behandeling en begeleiding.
De rechtbank is -alles afwegende- van oordeel dat na te melden deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormt.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
Inleiding
In het onderhavige strafproces hebben zich de volgende slachtoffers als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, voor een bedrag van € 82,50 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
[naam] heeft zich namens [slachtoffer 5] te Den Haag als benadeelde partij gevoegd ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, voor een bedrag van € 1.699,99 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
[naam] heeft zich namens [slachtoffer 12] te Den Haag als benadeelde partij gevoegd ter vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 9 tenlastegelegde, voor een bedrag van € 850,- aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 4] dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen [naam] en [naam] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraken, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam] onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij ook om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de verdachte van de onder 2 en 9 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partijen [naam] en [naam] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding. Deze kunnen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Dit brengt met zich dat een kostenveroordeling achterwege kan blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 4] aangetoond dat tot een bedrag van € 82,50 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair. De vordering van de benadeelde partij zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 82,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] .
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 6, 8, en 9 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 5, 7 en 10 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
opzetheling;
ten aanzien van feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 7:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 10:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8(acht)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres] in Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door de forensische polikliniek van GGZ Fivoor of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens GGZ Fivoor of die zorginstelling aan te geven. De veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoud van het gebruik van alcohol en cocaïne (drugs) en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest);
- gedurende 12 maanden van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering adviseert op vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Op doordeweekse dagen met dagbesteding heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 12 uur dat hij niet op het verblijfadres hoeft te zijn. Zonder dagbesteding is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. De veroordeelde stelt zich onder
elektronisch toezichtter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. Een ander adres dan voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
- zich gedurende de proeftijd laat begeleiden op het gebied van financiën en daaraan meewerkt, ook als dit inhoudt meewerken aan begeleiding door Materieel Juridische Dienstverlening van Fivoor of soortgelijke instelling;
- zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, nog nader te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Deze voorwaarde geldt voor zover de veroordeelde zijn woning mocht verliezen;
- zijn afspraken bij de afdeling Materiële en Juridische Dienstverlening (MJD) van GGZ Fivoor of soortgelijke instelling nakomt en meewerkend is in het contact en dat hij zijn afspraken met Middin of soortgelijke instelling dat ambulante woonbegeleiding aanbiedt, nakomt en zich in dit contact meewerkend opstelt;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij[slachtoffer 4] ter zake van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair tot het bedrag van
€ 82,50, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair een bedrag te betalen van
€ 82,50bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 mei 2018.
verklaart de benadeelde partij [naam] , namens [slachtoffer 5] ,
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart de benadeelde partij [naam] , namens [slachtoffer 12] ,
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. A.M.M. Vingerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Imami-Kalloemisier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018146371
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 40.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 55.
4.Proces-verbaal van aangifte, blz. 41.
5.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, blz. 57 t/m 58.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 56.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 september 2018, de verklaring van de verdachte.
8.Proces-verbaal van aangifte, blz. 197 t/m 199.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , blz. 201. Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , blz. 205.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 216.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 217.
12.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 233 en 235.
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 234 t/m 235.
14.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen, blz. 224, afbeelding 5.
15.Proces-verbaal van aangifte, blz. 127 t/m 128.
16.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 139 t/m 140.
17.Processen-verbaal van bevindingen, met bijlagen, blz. 138 t/m 142.
18.Proces-verbaal van aangifte, met fotobijlagen, blz. 238 t/m 246.
19.Proces-verbaal van sporenonderzoek en identificatie, blz. 247 t/m 251.
20.Een rapport van het NFI d.d. 29 juni 2018, blz. 252 t/m 253.