ECLI:NL:RBDHA:2018:11652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van LHBTI-er uit Oekraïne door de Rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Oekraïense nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiser, die stelt biseksueel te zijn, voerde aan dat hij Oekraïne had verlaten vanwege de discriminatie van LHBTI's in zijn land van herkomst. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat Oekraïne als veilig land van herkomst werd aangemerkt, ondanks de sociale discriminatie die LHBTI's daar ondervinden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet veilig kon terugkeren naar Oekraïne. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de juridische beoordeling van de veiligheidssituatie voor LHBTI's in Oekraïne en de verantwoordelijkheden van de autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Epstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1996 en in het bezit te zijn van de Oekraïense nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 10 augustus 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten vanwege zijn biseksuele geaardheid.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: (i) eisers identiteit, herkomst en nationaliteit; en (ii) eisers gestelde seksuele geaardheid.
Verweerder vindt eisers asielrelaas geloofwaardig. Hij stelt echter dat eiser kan terugkeren naar Oekraïne omdat dit land, met uitzonderingen van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, aan te merken is als een veilig land van herkomst. Hoewel in Oekraïne sprake is van sociale discriminatie van LHBT’ers, is de situatie niet zodanig dat aannemelijk is dat de autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eisers asielrelaas vormt volgens verweerder geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen, nu hij heeft verklaard nimmer problemen te hebben ondervonden vanwege zijn seksuele voorkeur. Nu Oekraïne aan te merken is als een veilig land van herkomst heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Aan de kennelijk ongegrond verklaring van eisers asielaanvraag heeft verweerder verder ten grondslag gelegd dat eiser hem heeft misleid door over zijn identiteit en nationaliteit valse informatie en documenten te verstrekken, zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiser heeft zich op 26 juli 2018 ten overstaande van de vreemdelingenpolitie gepresenteerd als Rustam Popescu met de Roemeense nationaliteit en daartoe een (vals) identiteitsdocument overgelegd. Tot slot werpt verweerder eiser tegen dat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen en nagelaten heeft om zo snel als mogelijk zijn wens om internationale bescherming bij verweerder kenbaar te maken, zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich daarmee niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. LHBTI’s worden in Oekraïne zwaar gediscrimineerd. Gelet daarop is Oekraïne niet aan te merken als veilig land van herkomst met betrekking tot LHBTI’s. Daarbij heeft verweerder nagelaten eisers specifieke situatie en sociale achtergrond – eiser is de zoon van een geestelijke in een Pinkster-kerkgemeenschap – bij de beoordeling van het relaas te betrekken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Door partijen is niet betwist dat Oekraïne, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, door verweerder terecht is aangemerkt als veilig land van herkomst. Partijen verschillen van mening over de vraag of Oekraïne ten aanzien van LHBTI’ers en eiser in het bijzonder als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
6.1
Uit de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst volgt dat er in Oekraïne wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is, als bedoeld in artikel 3.37f, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (het VV 2000).
6.2
Hoewel verweerder de mogelijkheid heeft om voor één of meer specifieke groepen een uitzondering te maken bij de aanwijzing van een veilig land van herkomst (zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:210), is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om bij de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst een uitzondering te maken voor LHBTI’ers. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar diverse bronnen – onder meer naar de door eiser aangehaalde rapporten van United States Department of State en Freedom House – uiteengezet dat sinds het aftreden van de regering Janoekovitsj in 2014 sprake is van voorzichtig positieve ontwikkelingen ten aanzien van de LHBTI-gemeenschap. Verder erkent verweerder dat er volgens objectieve bronnen ontegenzeggelijk nog steeds sprake is van sociale discriminatie van LHBTI’ers en dat homofobie nog steeds wijdverspreid is. De rechtbank is echter – in navolging van de uitspraak van deze rechtbank van 11 juli 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:8366) – van oordeel dat verweerder deze informatie onvoldoende heeft kunnen vinden om voor LHBTI’ers Oekraïne niet langer aan te merken als veilig land van herkomst. Uit deze informatie volgt immers niet dat wet- en regelgeving in Oekraïne die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt LHBTI’ers uitsluiten of dat hen een daadwerkelijk systeem van rechtsmiddelen wordt onthouden. Eiser heeft geen informatie overgelegd die afwijkt van het beeld dat verweerder in de besluitvorming heeft geschetst en waaruit derhalve zou blijken dat voor LHBTI’ers Oekraïne niet langer als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Het betoog van eiser dat verweerder met zijn stelling dat de situatie van LHBTI’ers voorzichtig verbetert niet heeft onderbouwd dan wel dat tegen een burgerbevolking geen bescherming staat, treft gelet op het bovenstaande geen doel.
7. Nu Oekraïne ook voor LHBTI’ers is aan te merken als een veilig land van herkomst, ziet de rechtbank zich vervolgens gesteld voor de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat Oekraïne in zijn geval niet veilig is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit kader terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oekraïne in zijn specifieke geval niet zijn verdragsverplichtingen is nagekomen. Voor zover eiser in Oekraïne problemen heeft ondervonden met het verkrijgen van woonruimte en zijn religieuze vader, heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd waarom het voor hem niet mogelijk is om zich met deze problemen te wenden tot de autoriteiten voor bescherming of dat dit op voorhand zinloos is. In dit kader is van belang dat niet gebleken is dat eiser zich in het verleden tot de Oekraïense autoriteiten heeft gewend om bescherming in te roepen.
8. Omdat de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst rechtmatig is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oekraïne voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is, mocht verweerder zijn aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afwijzen.
9. Nu verweerder gelet het wat hiervoor is overwogen eisers aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, behoeven eisers gronden tegen de overige grondslagen waarop verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond heeft verklaard geen bespreking.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.