9.2.De rechtbank is van oordeel dat in de besluitvorming niet is terug te zien dat
verweerder meer gewicht heeft toegekend aan de verklaringen van eiser uit het aanvullend gehoor dan uit het nader gehoor. Tevens heeft verweerder de correcties en aanvullingen op het nader gehoor onvoldoende betrokken in de besluitvorming. De rechtbank oordeelt dat, het aanvullend gehoor en de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor in ogenschouw nemend, er geen sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiser. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Vernietiging van het besluit
10. Nu de rechtbank van oordeel is dat de gronden gericht tegen de tegenstrijdige
verklaringen van eisers terecht door eisers zijn aangevoerd en deze tegenstrijdigheden een essentieel onderdeel van de bestreden besluiten vormen, zijn de overblijvende standpunten van verweerder onvoldoende om de bestreden besluiten te kunnen dragen. Hierdoor komen de besluiten voor vernietiging in aanmerking. Daardoor komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.
11. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. De
rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu een geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eisers niet aan de rechter, maar aan verweerder is. Door de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank tevens geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank zal verweerder derhalve opdragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
12. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig
om verweerder onder toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het samenhangende beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.