In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2018 een tussenbeschikking uitgesproken met betrekking tot de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige verdachte. De minderjarige, geboren in 2001, is betrokken bij een strafzaak waarin hij is veroordeeld voor een zedenmisdrijf, waarbij zijn zusje het slachtoffer is. De rechtbank heeft op 19 juli 2018 mevrouw drs. [B] benoemd als bijzondere curator voor de duur van de strafprocedure, met de opdracht om de belangen van de minderjarige te behartigen. Tijdens de behandeling van de strafzaak op 6 september 2018 is het rapport van de bijzondere curator besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige belangen zijn tussen de minderjarige en zijn voogd, mevrouw [A], die in het buitenland woont en daardoor niet in staat is om de belangen van de minderjarige adequaat te behartigen.
De rechtbank overweegt dat, gezien de omstandigheden, het noodzakelijk is om een bijzondere curator te benoemen die de minderjarige kan bijstaan. De bijzondere curator zal de minderjarige zowel in als buiten rechte vertegenwoordigen en is verantwoordelijk voor het rapporteren aan de rechtbank over de voortgang en de behoeften van de minderjarige. De rechtbank heeft mevrouw [B] opnieuw benoemd als bijzondere curator, met de opdracht om contact te houden met de minderjarige en binnen zes maanden te rapporteren over zijn situatie en welzijn. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er een nadere zitting zal worden gepland in maart 2019, waarbij de bijzondere curator uiterlijk een week voor de zitting moet rapporteren.