ECLI:NL:RBDHA:2018:11896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin Italië - interstatelijk vertrouwensbeginsel en rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, geboren in 1994 en van Senegalese nationaliteit, had eerder op 6 oktober 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 is eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Italië geen adequate rechtsbijstand kan krijgen en dat hij niet weet hoe hij klachten kan indienen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zich met zijn klachten kan wenden tot de Italiaanse autoriteiten en dat er geen bewijs is dat deze autoriteiten zijn klachten niet in behandeling willen nemen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vw 2000. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rapporten waarnaar hij verwijst relevant zijn voor zijn situatie, en dat hij niet kan stellen dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in Italië. De uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.16785, plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Senegalese nationaliteit.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 oktober 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 29 mei 2018 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013). De Italiaanse autoriteiten hebben de Dublinclaim geaccepteerd op 13 juni 2018.
3. Eiser kan zich niet verenigen met een overdracht aan Italië en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Italië houdt zich niet aan de Europese richtlijnen. Eiser verwijst in dat kader naar het AIDA-rapport van maart 2016 ‘Wrong counts and closing doors: The reception of refugees and asylumseekers in Europe’. Eiser betoogt dat hij in Italië wel wilde klagen, maar niet wist waar en hoe. Ook is een overdracht in strijd met de artikelen 3 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), omdat hij in Italië geen recht heeft op gratis rechtsbijstand. Ook kan eiser in Italië geen bescherming krijgen tegen de Nigerianen aan wie eiser nog geld moet terug betalen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Niet is gebleken van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of asielprocedure. Voor zover eiser van mening is dat de Italiaanse autoriteiten handelen in strijd met de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn overweegt de rechtbank dat eiser zich met klachten kan wenden tot de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Ook voor bescherming tegen de gestelde bedreigingen door Nigerianen kan eiser zich wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze autoriteiten de klachten van eiser niet in behandeling willen of kunnen nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser heeft verklaard dat hij in Italië niet naar de politie is gegaan omdat zij toch niet luisteren naar buitenlanders. Voor zover eiser betoogt dat hij niet wist waar en hoe hij moest klagen bij de Italiaanse autoriteiten overweegt de rechtbank dat daarmee niet is aangetoond dat deze autoriteiten hem niet wilde helpen.
Met betrekking tot de verwijzingen in de zienswijze naar het rapport van de SRC/DRC van 9 februari 2017 en het AIDA-rapport van 28 februari 2017 overweegt de rechtbank dat eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat deze rapporten betrekking hebben op zijn situatie. Eiser is immers niet minderjarig en heeft ook niet gesteld dat hij aan te merken is als een kwetsbare persoon. De verwijzing naar deze rapporten kan eiser dus niet baten.
Voor zover eiser betoogt dat hij ten onrechte geen gratis rechtsbijstand heeft gekregen in Italië en dus niet in beroep heeft kunnen gaan tegen de negatieve beslissing, overweegt de rechtbank dat deze stelling door eiser zelf wordt weersproken op p. 5 van het gehoor, waar hij heeft verklaard dat hij in Italië weliswaar een interview heeft gehad, maar nog geen beslissing. Voorts overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is bepaald in artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn niet kan worden afgeleid dat iedere vreemdeling een onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. De rechtbank acht in dit verband onder meer van belang dat in artikel 20, tweede lid van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is echter geen sprake. Voorts acht de rechtbank van belang dat artikel 20, derde lid van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid biedt om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het ligt derhalve op de weg van eiser om eventuele klachten over de schending door Italië van diens internationale verplichtingen kenbaar te maken bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser die mogelijkheid in het geheel niet heeft. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is de rechtbank niet gebleken.
6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.