ECLI:NL:RBDHA:2018:11902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische eiseres op basis van onvoldoende emotionele afhankelijkheid en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met haar volwassen zoon, referent. De aanvraag werd afgewezen op 19 oktober 2016, en het bezwaar daartegen werd op 1 mei 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, en dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste om eiseres in Nederland te kunnen onderhouden.

De rechtbank overwoog dat de afwezigheid van eiseres geen bijzondere omstandigheden met zich meebracht die aanleiding gaven om van de beleidsregels af te wijken. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de lijdensdruk van referent en zijn gezin door de afwezigheid van eiseres niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt, aangezien dit ook geldt voor veel andere vreemdelingen. Bovendien was er geen bewijs dat eiseres zorg nodig had die zij niet ontving, en het feit dat de dochter van eiseres nog in Syrië woont, versterkte dit standpunt.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die namens eiseres is ingediend, afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn referent, de echtgenote van referent, de broer van referent en diens vrouw verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makkadam.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1927 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 25 april 2016 heeft de zoon van eiseres, [referent] (hierna: referent) namens eiseres een aanvraag voor een mvv ingediend.
2. Hoewel de familieband tussen eiseres en referent niet met officiële stukken aangetoond is, heeft verweerder getoetst of aan de overige voorwaarden voor toelating is voldaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Voorts is niet gebleken dat referent zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt waarmee hij eiseres in Nederland zou kunnen onderhouden.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen. Zij meent dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zowel referent als eiseres lijden onder de afwezigheid van eiseres. Referent en zijn kinderen leven steeds met de angst om slecht nieuws te krijgen. Eiseres meent voorts dat zij dan wel referent in de bezwaarprocedure gehoord had moeten worden. Referent bestrijdt niet dat hij niet aan het middelenvereiste voldoet, maar meent wel dat verweerder dit feit in het bestreden besluit zwaarder heeft meegewogen dan in de beschikking in primo, waardoor eiseres en referent in een verslechterde positie worden gebracht. Eiseres doet aldus een beroep op artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5. Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, vindt indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Oordeel van de rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Ook is niet in geschil dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. In geschil is of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
6.1
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding moeten vormen van beleidsregels af te wijken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is dat het voor referent onmogelijk is om aan het middelenvereiste voldoen, ondanks het feit dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en een Syrische vluchteling is. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn redenering dat het feit dat referent en zijn gezin lijden onder de afwezigheid van eiseres geen bijzondere omstandigheid vormt om af te wijken van de beleidsregels. Dit element speelt immers ook in vergelijkbare zaken en geldt voor veel vreemdelingen van wie familie in het land van herkomst is achtergebleven. Voorts is niet gebleken dat eiseres zorg nodig heeft die zij nu niet krijgt. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de dochter van eiseres ook nog steeds in Syrië woont. Er is dus niet aangetoond dat eiseres voor zorg enkel afhankelijk is van referent. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook op juiste gronden geen toepassing gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6.2.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 7:11, eerste lid, van de Awb overweegt de rechtbank dat uit de wet voortvloeit dat het indienen van bezwaar niet mag leiden tot een situatie waarbij het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftenprocedure niet mogelijk zou zijn. In onderhavige zaak heeft verweerder zowel in het primaire besluit als in de bestreden beschikking overwogen dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. In het primaire besluit heeft verweerder dit feit meegewogen in een belangenafweging waarbij is gesteld dat minder zwaar meeweegt, onder andere vanwege het gegeven dat referent nog niet zo lang in Nederland woont. Dat verweerder in het bestreden besluit het middelenvereiste als zodanig heeft opgenomen, maakt niet dat sprake is van een verslechtering van de procespositie van eiseres. Eiseres is immers niet in een ongunstiger positie gebracht dan voordat zij beroep instelde. Het eindoordeel van de beoordeling en daarmee het rechtsgevolg van het primaire besluit is immers ongewijzigd gebleven. De beroepsgrond kan niet slagen.
6.3
Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is het uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.