ECLI:NL:RBDHA:2018:11904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen intrekking verblijfsvergunning wegens te late indiening en niet verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Tunesische man geboren in 1985, had een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij echtgenote'. Deze vergunning werd op 15 augustus 2017 ingetrokken omdat de relatie met zijn echtgenote was beëindigd en hij niet langer rechtmatig verblijf had. Eiser diende op 27 november 2017 bezwaar in tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, maar dit bezwaar werd door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.

Eiser voerde aan dat hij door omstandigheden, waaronder het weigeren van toegang tot de woning door zijn echtgenote, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om zijn vertrek uit de woning door te geven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiser had nagelaten om de IND op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging, wat zijn verantwoordelijkheid was. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het ontvangen van post en dat hij had moeten zorgen voor een adres waar hij bereikbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Vurdelja),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij echtgenote [echtgenote]’ ingetrokken.
Bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Tunesische nationaliteit. Op 5 juli 2013 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij echtgenote [echtgenote]’ verstrekt.
2. Verweerder heeft op 28 juni 2017 onderzoek naar het rechtmatig verblijf van eiser ingesteld, omdat de relatie met referente zou zijn geëindigd en eiser en referente niet langer samen zouden wonen. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat de relatie inderdaad is beëindigd. Daarmee is ook het verblijfsrecht van eiser beëindigd en heeft verweerder de verblijfsvergunning per 24 mei 2017 ingetrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat deze buiten de wettelijke termijn is ingediend.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert aan dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser ontkent niet dat hij het bezwaar te laat heeft ingediend, maar meent dat hij door een samenloop van omstandigheden niet in staat was om het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De toegang tot de woning werd hem namelijk door zijn echtgenote geweigerd. Eiser was niet op de hoogte van het feit dat hij zijn vertrek uit de woning had moeten doorgeven aan de IND. Verweerder had daarom inhoudelijk op het bezwaar van eiser moeten beslissen. Eiser heeft een kind met de Nederlandse nationaliteit en meent dat hij aan artikel 8 van het EVRM dan wel aan het arrest Chavez-Vilchez rechtmatig verblijf kan ontlenen. Tot slot meent eiser dat hij ten onrechte niet gehoord is in de bezwaarfase.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vier weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5. Bekendmaking van een besluit geschiedt ingevolge het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbende. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor afloop van de termijn is ontvangen. In artikel 6:11 van de Awb is voorts bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift de niet-ontvankelijkheid vanwege de termijnoverschrijding achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Oordeel van de rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank dient te beoordelen of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1082) heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van de betrokkene, ook al is dit niet meer juist, en de betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
6.2
Op eiser rust op grond van artikel 4.37 van het Vb 2000 de plicht om binnen vijf dagen na verandering van adres of van woon- of verblijfplaats binnen Nederland de Immigratie- en Naturalisatiedienst daarvan op de hoogte te stellen. Deze kennisgeving kan achterwege blijven als de vreemdeling als ingezetene met een adres in de nieuwe woonplaats is ingeschreven in de BRP.
6.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit gegevens van de Gemeente Basisregistratie Persoongegevens (hierna: GBA) is immers gebleken dat eiser per 29 juni 2017 is uitgeschreven en naar het buitenland is vertrokken. Eiser heeft nagelaten om verweerder van een wijziging in zijn adres of woon- of verblijfplaats op de hoogte te stellen. Dat eiser geen toegang had tot de woning en daardoor geen post kon ontvangen, dient voor rekening en risico van eiser te komen. Nu eiser wist dat hij geen toegang tot de woning had, had het op zijn weg gelegen op te zorgen dat hij op een ander adres bereikbaar was waar hij wel post kon ontvangen. Met verweerder is de rechtbank van mening dat het eisers verantwoordelijkheid is om er voor te zorgen dat hij post kan ontvangen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.