ECLI:NL:RBDHA:2018:11929
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schenking en vrijstelling van schenkbelasting in het kader van schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag schenkbelasting die aan eiseres was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat een deel van de schenking aan de begiftigde is gebruikt om haar schulden te betalen. De verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, stelde dat het bedrag dat aan schulden was besteed € 2.819 bedroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vermogen van de begiftigde in 2014 bestond uit een banktegoed van € 946 en een auto ter waarde van € 750. Hierdoor kon de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 33, lid 1, sub 8, van de Successiewet 1956 worden toegepast tot een bedrag van € 1.123. De belaste verkrijging werd berekend op € 2.145, wat resulteerde in een aanslag van € 643. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst.
Het procesverloop begon met de aanslag schenkbelasting die op 14 maart 2017 was opgelegd. Eiseres maakte bezwaar, maar de aanslag werd gehandhaafd. Eiseres ging in beroep, en na een zitting op 20 februari 2018, waarin partijen nadere stukken indienen, werd het onderzoek geschorst en heropend. Eiseres diende aanvullende informatie in, waarop de verweerder reageerde. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat de vrijstelling van schenkbelasting van toepassing was, maar niet in zijn geheel, omdat de Stichting die de schenking deed, niet meer als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) was aangemerkt op het moment van de schenking.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd en dat de proceskosten van eiseres door de verweerder vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 oktober 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.