ECLI:NL:RBDHA:2018:11929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking en vrijstelling van schenkbelasting in het kader van schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag schenkbelasting die aan eiseres was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat een deel van de schenking aan de begiftigde is gebruikt om haar schulden te betalen. De verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, stelde dat het bedrag dat aan schulden was besteed € 2.819 bedroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vermogen van de begiftigde in 2014 bestond uit een banktegoed van € 946 en een auto ter waarde van € 750. Hierdoor kon de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 33, lid 1, sub 8, van de Successiewet 1956 worden toegepast tot een bedrag van € 1.123. De belaste verkrijging werd berekend op € 2.145, wat resulteerde in een aanslag van € 643. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst.

Het procesverloop begon met de aanslag schenkbelasting die op 14 maart 2017 was opgelegd. Eiseres maakte bezwaar, maar de aanslag werd gehandhaafd. Eiseres ging in beroep, en na een zitting op 20 februari 2018, waarin partijen nadere stukken indienen, werd het onderzoek geschorst en heropend. Eiseres diende aanvullende informatie in, waarop de verweerder reageerde. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat de vrijstelling van schenkbelasting van toepassing was, maar niet in zijn geheel, omdat de Stichting die de schenking deed, niet meer als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) was aangemerkt op het moment van de schenking.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd en dat de proceskosten van eiseres door de verweerder vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 oktober 2018, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/6880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [plaats], eiseres

(gemachtigde: P.W.A. Roekx),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2017 een aanslag schenkbelasting opgelegd.
Namens eiseres is daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018.
Gelijktijdig met de onderhavige zaak is behandeld het door de gemachtigde ingestelde beroep met registratienummer SGR 17/6881.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M.O. Tjon en M. Breemans.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend.
Eiseres is hierdoor in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 5 maart 2018 heeft eiseres nadere informatie aan de rechtbank toegezonden.
Dit stuk in afschrift toegezonden aan verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 1 mei 2018 een schriftelijke reactie hierop gegeven.
Eiseres heeft nog bij brief van 8 juni 2018 een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bij brieven van 14 mei 2018 aan partijen meegedeeld dat zij het niet nodig acht om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. Partijen hebben niet te kennen gegeven dat zij wel een nadere mondelinge behandeling op een zitting willen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De stichting ‘[stichting]’ (hierna de Stichting) is gevestigd te [plaats]. De Stichting was tot 31 oktober 2013 aangewezen als Algemeen Nut Beogende Instelling (Anbi). Het doel van de Stichting is -onder meer- om financieel hulpbehoevende mensen te helpen.
2. Uit de specificatie giften en bijdragen 2014 (jaarstukken 2014) van de Stichting blijkt dat aan Mevrouw [eiseres] in dat jaar een bedrag van € 5.360 is geschonken.
3. Op 7 december 2016 is aan de Stichting verzocht om aangifte schenkingsbelasting te doen. Op 11 januari 2017 heeft verweerder deze aangifte retour ontvangen. Gegevens van een schenking zijn daarop niet ingevuld. Als adres waar de aanslag naartoe gestuurd kon worden is het adres [adres] te [plaats] van de Stichting opgegeven.
4. Met dagtekening 14 maart 2017 is aan [X] en [Y]. Bijstand [eiseres] p/a [adres] [plaats], een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking door [stichting] Stichting [plaats] in 2014 ten bedrage van € 5.360.
Het te betalen bedrag op de aanslag bedraagt € 980 waarbij een vrijstelling van € 2.092 is toegepast.

Geschil5. In geschil is of de schenking geheel dient te worden vrijgesteld van schenkbelasting. Eiseres stelt dat de Stichting nog steeds handelt overeenkomstig de doelstelling in het algemeen belang en dat alle bijdragen zijn vrijgesteld. De begiftigde is niet rijker geworden van de bijdragen. De begiftigde voldoet aan de voorwaarden van artikel 33, lid 8, van de Successiewet 1956 (SW 1956). De Stichting kan tevens een beroep doen op lid 13 van dat artikel. In zijn reactie van 8 juni 2018 stelt eiseres dat de begiftigde geen vermogen heeft opgebouwd en dat de auto die de Stichting haar ter beschikking heeft gesteld voor de begiftigde onmisbaar is.

6. Verweerder stelt zich thans in zijn nader stuk van 1 mei 2018 op het standpunt dat uit het overzicht van betalingen en schulden blijkt dat (een deel van) de schenking aan [eiseres] (de begiftigde) is gebruikt om haar schulden te betalen. Verweerder stelt dat deel op € 2.819. Het vermogen van de begiftigde bedroeg in 2014 € 946 (banktegoed) en € 750 (waarde auto). Om die reden kan de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, lid 1, sub 8, van de SW 1956 worden toegepast tot een bedrag van € 1.123. (€ 2.819 -/- 1.696. De belaste verkrijging bedraagt dan € 5.360 minus € 2.092 (vrijstelling ex artikel 33, lid 1, sub 7) minus € 1.123 (vrijstelling ex artikel 33, lid 1, sub 8) = € 2.145 á 30% = € 643. De aanslag kan tot op dat bedrag worden verminderd.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 33 van de SW 1956 luidt, ten tijde van geding en voor zover hier van belang:
“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:
door (…)
7°. in alle andere gevallen: € 2.092, met dien verstande dat (…)
8°. door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen;
(…)
10°. van een algemeen nut beogende instelling, voor zover de uitkeringen geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang;
(…)
13°. door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang;
(…)”.
8. Niet in geschil is dat de Stichting op het moment van de schenking geen Anbi meer was. Een eventuele vrijstelling op grond van artikel 33, 1id 1, sub 10, SW 1956 kan derhalve geen toepassing vinden.
9. Met betrekking tot de door eiseres ingeroepen vrijstelling van artikel 1, sub 8, SW 1956 overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt gaat verweerder er thans van uit dat de schenking is aangewend om de begiftigde in staat te stellen haar schulden te betalen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 1985, BNB 1985/166, voornoemde bepaling aldus uitgelegd dat het door de begiftigde verkregene slechts van het recht van schenking is vrijgesteld voor zover de begiftigde dat nodig heeft om het gedeelte van zijn schulden te betalen dat hij na te gelde maken van al zijn vermogensbestanddelen niet in staat zou zijn te voldoen.
10. Verweerder heeft aan de hand van de overgelegde bankafschriften de gedane betalingen voor aflossing van de schulden van de begiftigde vastgesteld op € 2.819.
Vast staat dat de begiftigde begin 2014 een banktegoed van € 946 had. Door of namens eiseres is dit bedrag op zich niet bestreden. Verweerder rekent dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank terecht tot het vermogen van de begiftigde. Dit bedrag stond haar immers ter beschikking voor het betalen van haar schulden. Dat dit bedrag zeker niet afdoende was tot het voldoen van alle schulden maakt dit niet anders.
De auto van eiseres vertegenwoordigt een zekere waarde. De auto zou te gelde gemaakt kunnen worden en behoort daarmee tot het vermogen van de begiftigde. Dat de begiftigde om haar moverende redenen de auto niet wil verkopen, kan niet afdoen aan hetgeen hiervoor is overwogen. Nu de door verweerder vastgestelde waarde van € 750 niet is bestreden zal de rechtbank daarvan uitgaan. Nu eiseres, op zie in deze de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schulden van de begiftigde die zijn betaald uit de schenking hoger waren dan door verweerder is vastgesteld, zal de rechtbank de onder 6 genoemde berekening van verweerder volgen.
11. Het beroep van eiseres op artikel 33, lid 1, sub 13, SW 1956 faalt. De begiftigde is immers geen sociaal belang behartigende instelling zodat het door haar verkregene niet valt onder deze bepaling.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de aanslag zal worden verminderd naar een bedrag van € 643.
Proceskosten
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 200 aan verletkosten (4 uur x € 50) en € 16,52 aan reiskosten (NS 2e klasse). Voor een hogere of andere veroordeling in de proceskosten vindt de rechtbank geen aanleiding.
Gelet op de samenhang met de zaak SGR 17/6881, welke gelijktijdig met de onderhavige is behandeld, kent de rechtbank een bedrag van € 108,26 toe aan deze zaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot € 643;
- bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 108,26 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.