Motivering naheffingsaanslag
Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt bovenstaand verschil nageheven. Omdat u het bedrag niet op tijd hebt gemeld moet u ook heffingsrente/belastingrente en een verzuimboete betalen. Op grond van artikel 67C AWR en paragraaf 24 van het Besluit bestuurlijke boeten bedraagt de boete 10% van de na te heffen belasting, met een maximum van € 5.278 per boek- of kalenderjaar.’
5. De naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2010 heeft dagtekening 30 november 2015 en is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 96.138. Dit bedrag bestaat uit te betalen omzetbelasting (€ 79.254), in rekening gebrachte heffingsrente (€ 12.347) en een op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegde verzuimboete (€ 4.537).
6. Met dagtekening 19 mei 2016 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over zijn voornemen om eiseres aansprakelijk te stellen voor belastingschuld van de fiscale eenheid.
7. Bij beschikking van 17 juni 2016 is eiseres tot een bedrag van € 99.596 aansprakelijk gesteld. Blijkens de toelichting bij de beschikking ziet de aansprakelijkstelling op de niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2010 (€ 96.138), waarbij tevens een bedrag van € 15 aan kosten en een bedrag van € 1.954 aan invorderingsrente in rekening is gebracht. Daarnaast ziet de aansprakelijkstelling op een niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2016 (€ 1.489).
8. Op 18 november 2016 is een duplicaat van de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2010 aan eiseres verstrekt.
9. Bij uitspraak op bezwaar is de aansprakelijkstelling verminderd voor zover deze ziet op de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2016.
10. In geschil is of eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor belastingschuld van de fiscale eenheid.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de belastingschuld van de fiscale eenheid. Volgens eiseres moet worden aangenomen dat de naheffingsaanslag waar de aansprakelijkstelling op ziet niet bestaat aangezien noch zij, noch een andere vennootschap uit de fiscale eenheid de naheffingsaanslag voor het jaar 2010 heeft ontvangen. Indien de naheffingsaanslag bestaat stelt eiseres dat de fiscale eenheid op 23 november 2010 is ontbonden en ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet meer bestond. Voorts dient verweerder eiseres te informeren over de verrekening van belastingteruggaven en is de aansprakelijkstelling volgens eiseres in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de goed procesorde opgelegd.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschuld van de fiscale eenheid.
Beoordeling van het geschil
13. Artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt, voor zover hier van belang:
‘Deze wet verstaat onder:
(…)
b. lichamen: verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.’
14. Artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 luidt als volgt:
‘Natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn aangemerkt als één ondernemer, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer, dan wel – indien de inspecteur niet schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat op grond van gewijzigde omstandigheden niet langer een eenheid bestaat als is bedoeld in die bepaling – door deze personen en lichamen.’
15. De rechtbank stelt voorop dat een belastingschuld wordt vastgesteld bij belastingaanslag en dat op grond van artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zodanige vaststelling geschiedt door opmaak van een aanslagbiljet. Gelet op de brief van 13 november 2015 waarin de naheffingsaanslag is aangekondigd en het op 18 november 2016 verstrekte duplicaat van de naheffingsaanslag ziet de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat in onderhavige zaak een aanslagbiljet is opgemaakt en een belastingschuld is vastgesteld. De omstandigheid dat de naheffingsaanslag omzetbelasting, zoals eiseres stelt, niet door haar of een andere vennootschap uit de fiscale eenheid is ontvangen, doet daar niet aan af. Dat een verzuimboete van 10% met een maximum van € 5.278 was aangekondigd terwijl op het duplicaat een boete van € 4.537 staat vermeld kan niet tot een ander oordeel leiden.
16. De stelling van eiseres dat de naheffingsaanslag is opgelegd aan een niet meer bestaande fiscale eenheid kan evenmin leiden tot een geslaagd beroep. Dat de samenstelling van de fiscale eenheid per 23 november 2010 en 14 december 2010 is gewijzigd maakt niet dat de fiscale eenheid per één van die data is opgehouden te bestaan. Voorts doen wijzigingen binnen de fiscale eenheid niet af aan de bevoegdheid van de inspecteur om een omzetbelastingschuld die ziet op 2010 op het niveau van de fiscale eenheid vast te stellen. Evenmin staat wijziging van de fiscale eenheid in de weg aan aansprakelijkstelling van eiseres, die gedurende het gehele jaar 2010 onderdeel uitmaakte van de fiscale eenheid. Voor aansprakelijkheid voor door een fiscale eenheid verschuldigde omzetbelasting is slechts van belang of de fiscale eenheid bestond op het tijdstip waarop de omzetbelasting verschuldigd is geworden (vgl. Hoge Raad, 17 maart 2017 ECLI:NL:HR:2017:438). 17. Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte weigert mede te delen hoe teruggaven van belastingen binnen de fiscale eenheid zijn verrekend. Eiseres noemt resituties loonheffingen die kennelijk [B.V. 1] toekwamen. Naar het oordeel van de rechtbank beroept verweerder zich dienaangaande terecht op zijn geheimhoudingsplicht. Dit laat onverlet dat eiseres in het kader van de invordering zich nader op het standpunt kan stellen dat van haar zijde aannemelijk te maken valt dat vanuit de boedel betalingen hebben plaatsgevonden en dat sprake is van relevante verrekeningen.
18. Het beroep dat eiseres doet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de goed procesorde kan niet slagen. Met de gegeven toelichting bij de beschikking van 17 juni 2016, is de aansprakelijkstelling voldoende gemotiveerd. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod op détournement de pouvoir, het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of de goede procesorde is de rechtbank niet gebleken.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschuld van de fiscale eenheid. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.