ECLI:NL:RBDHA:2018:11930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking en vrijstelling schenkbelasting in het kader van de Successiewet 1956

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag schenkbelasting die aan eiser was opgelegd door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de schenking aan de begiftigden, die een kwijtschelding van een schuld aan de Stichting betrof, niet onder de vrijstelling van artikel 33, lid 1, sub 8 van de Successiewet 1956 valt. De rechtbank stelde vast dat het vermogen van de begiftigden op 1 januari 2014 aanzienlijk was, waardoor de vrijstelling niet van toepassing kon zijn. De belaste verkrijging werd vastgesteld op € 8.000, met een te betalen bedrag van € 1.144 na toepassing van de vrijstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar, waarbij de aanslag werd verminderd naar het bedrag van € 1.144. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Het procesverloop begon met de aanslag schenkbelasting die op 14 maart 2017 was opgelegd. Eiser maakte bezwaar, maar de aanslag werd gehandhaafd. Eiser ging in beroep, en na een zitting op 20 februari 2018, waarin nadere informatie werd verstrekt, besloot de rechtbank het onderzoek te sluiten zonder een nieuwe zitting te houden. De rechtbank oordeelde dat de Stichting, die tot 31 oktober 2013 als Algemeen Nut Beogende Instelling was aangemerkt, niet meer voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van schenkbelasting. De rechtbank concludeerde dat de schenking niet geheel vrijgesteld kon worden, omdat de begiftigden voldoende vermogen hadden om hun schulden te voldoen. De uitspraak van de rechtbank werd openbaar gemaakt op 4 oktober 2018.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/6881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser

(gemachtigde: [persoon X] .W.A. Roekx),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2017 een aanslag schenkbelasting opgelegd.
Namens eiser is daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018.
Gelijktijdig met de onderhavige zaak is behandeld het door de gemachtigde ingestelde beroep met registratienummer SGR 17/6880.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. M.O. Tjon en M. Breemans.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend.
Eiser is hierdoor in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 5 maart 2018 heeft eiser nadere informatie aan de rechtbank toegezonden.
Dit stuk in afschrift toegezonden aan verweerder.
Verweerder heeft bij brief van 3 mei 2018 een schriftelijke reactie hierop gegeven.
Eiser heeft nog bij brief van 8 juni 2018 een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bij brieven van 14 mei 2018 aan partijen meegedeeld dat zij het niet nodig acht om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. Partijen hebben niet te kennen gegeven dat zij wel een nadere mondelinge behandeling op een zitting willen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. De stichting ‘ [stichting] ’ (hierna de Stichting) is gevestigd te [plaats]. De Stichting was tot 31 oktober 2013 aangewezen als Algemeen Nut Beogende Instelling (Anbi). Het doel van de Stichting is -onder meer- om financieel hulpbehoevende mensen te helpen.
2. Uit de specificatie giften en bijdragen 2014 (jaarstukken 2014) van de Stichting blijkt dat aan families [achternaam] in dat jaar een bedrag van € 8.000 is geschonken.
3. Op 7 december 2016 is aan de Stichting verzocht om aangifte schenkingsbelasting te doen. Op 11 januari 2017 heeft verweerder deze aangifte retour ontvangen. Gegevens van een schenking zijn daarop niet ingevuld. Als adres waar de aanslag naartoe gestuurd kon worden is het adres [adres] te [plaats] van de Stichting opgegeven.
4. Met dagtekening 14 maart 2017 heeft verweerder aan Jur. en Fin. Bijstand Fam. [achternaam] [persoon X] /a [adres] [plaats], een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking door [stichting] Stichting [plaats] in 2014 ten bedrage van € 8.000.
Het te betalen bedrag op de aanslag bedroeg € 1.772, waarbij een vrijstelling van € 2.092 is toegepast.

Geschil5. In geschil is of de schenking geheel dient te worden vrijgesteld van schenkbelasting. Eiser stelt dat de Stichting nog steeds handelt overeenkomstig de doelstelling in het algemeen belang en dat alle bijdragen zijn vrijgesteld. De begiftigden zijn niet rijker geworden van de bijdragen. Zonder de regeling met de Stichting zouden de heren [achternaam] niet in staat zijn hun schulden te betalen. De begiftigden voldoen aan de voorwaarden van artikel 33, lid 8, van de Successiewet 1956 (SW 1956). De Stichting kan tevens een beroep doen op lid 13 van dat artikel. In zijn reactie van 8 juni 2018 stelt eiser dat de verweerder geen rekening heeft gehouden met een vordering van ruim € 100.000 die iedere dag kan worden ingevorderd.

6. Verweerder stelt zich blijkens zijn nader stuk van 3 mei 2018 op het standpunt dat uit het overzicht van betalingen en schulden blijkt dat de schenking aan de heren [persoon X] en [eiser] (de begiftigden) een kwijtschelding betreft van een schuld aan de Stichting. Daarvoor geldt artikel 33, lid 1, sub 8, van de SW 1956 niet. Daarbij komt dat het vermogen van [persoon X] per 1 januari 2014 € 21.626 aan banktegoeden bedraagt. Het vermogen van [eiser] bedroeg in 2014 € 71.914 (banktegoed). Ook om die reden kan de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, lid 1, sub 8, van de SW 1956 niet worden toegepast. Verweerder gaat er thans van uit dat de schenking aan ieder van de begiftigden voor de helft is gedaan, zodat de vrijstelling tweemaal moet worden toegepast. De belaste verkrijging bedraagt dan € 8.000 (2 x € 4.000) minus 2 x € 2.092 (vrijstelling ex artikel 33, lid 1, sub 7). Totaal te betalen € 1.144. De aanslag kan tot op dat bedrag worden verminderd.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 33 van de SW 1956 luidt, ten tijde van geding en voor zover hier van belang:
“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:
door (…)
7°. in alle andere gevallen: € 2.092, met dien verstande dat (…)
8°. door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen;
(…)
10°. van een algemeen nut beogende instelling, voor zover de uitkeringen geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang;
(…)
13°. door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang;
(…)”.
8. Niet in geschil is dat de Stichting op het moment van de schenking geen Anbi meer was. Een eventuele vrijstelling op grond van artikel 33, 1id 1, sub 10, SW 1956 kan derhalve geen toepassing vinden.
9. Met betrekking tot de door eiser ingeroepen vrijstelling van artikel 1, sub 8, SW 1956 overweegt de rechtbank als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 1985, BNB 1985/166, voornoemde bepaling aldus uitgelegd dat het door de begiftigde verkregene slechts van het recht van schenking is vrijgesteld voor zover de begiftigde dat nodig heeft om het gedeelte van zijn schulden te betalen dat hij na te gelde maken van al zijn vermogensbestanddelen niet in staat zou zijn te voldoen.
10. Vast staat dat de begiftigden begin 2014 aanzienlijke banktegoeden hadden. Door of namens eiser zijn de door verweerder genoemde bedragen niet bestreden. Verweerder rekent deze bedragen naar het oordeel van de rechtbank terecht tot het vermogen van de begiftigden. Deze bedragen konden immers worden aangewend voor het (deels) betalen van de schulden. Nu het vermogen van de begiftigden hoger is dan het bedrag van de schenking kan artikel 33, lid 1, sub 8, SW 1956 reeds daarom geen toepassing vinden. Hetgeen is gesteld over het mogelijk invorderbaar zijn van een andere schuld maakt dit niet anders, nu deze schuld in 2014 kennelijk niet is ingevorderd.
11. Het beroep van eiseres op artikel 33, lid 1, sub 13, SW 1956 faalt. De begiftigde is immers geen sociaal belang behartigende instelling zodat het door haar verkregene niet valt onder deze bepaling.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de aanslag zal worden verminderd naar een bedrag van € 1.144.
Proceskosten
13. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 200 aan verletkosten (4 uur x € 50) en € 16,52 aan reiskosten (NS 2e klasse). Voor een hogere of andere veroordeling in de proceskosten vindt de rechtbank geen aanleiding.
Gelet op de samenhang met de zaak SGR 17/6880, welke gelijktijdig met de onderhavige is behandeld, kent de rechtbank een bedrag van € 108,26 toe aan deze zaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot € 1.144;
- bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 108,26 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. [persoon X] .C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.