ECLI:NL:RBDHA:2018:11930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schenking en vrijstelling schenkbelasting in het kader van de Successiewet 1956
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag schenkbelasting die aan eiser was opgelegd door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de schenking aan de begiftigden, die een kwijtschelding van een schuld aan de Stichting betrof, niet onder de vrijstelling van artikel 33, lid 1, sub 8 van de Successiewet 1956 valt. De rechtbank stelde vast dat het vermogen van de begiftigden op 1 januari 2014 aanzienlijk was, waardoor de vrijstelling niet van toepassing kon zijn. De belaste verkrijging werd vastgesteld op € 8.000, met een te betalen bedrag van € 1.144 na toepassing van de vrijstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar, waarbij de aanslag werd verminderd naar het bedrag van € 1.144. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.
Het procesverloop begon met de aanslag schenkbelasting die op 14 maart 2017 was opgelegd. Eiser maakte bezwaar, maar de aanslag werd gehandhaafd. Eiser ging in beroep, en na een zitting op 20 februari 2018, waarin nadere informatie werd verstrekt, besloot de rechtbank het onderzoek te sluiten zonder een nieuwe zitting te houden. De rechtbank oordeelde dat de Stichting, die tot 31 oktober 2013 als Algemeen Nut Beogende Instelling was aangemerkt, niet meer voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van schenkbelasting. De rechtbank concludeerde dat de schenking niet geheel vrijgesteld kon worden, omdat de begiftigden voldoende vermogen hadden om hun schulden te voldoen. De uitspraak van de rechtbank werd openbaar gemaakt op 4 oktober 2018.