ECLI:NL:RBDHA:2018:12012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Burundese eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Burundese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in Bujumbura, Burundi, heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de regering en vreest bij terugkeer te worden vervolgd. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de nationaliteit en herkomst van de eiser vooralsnog geloofwaardig geacht, maar de identiteit en herkomst uit de wijk ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteit van de eiser ongeloofwaardig is, onder andere door de bevindingen van Bureau Documenten die de identiteitskaart van de eiser als vals hebben beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een reëel risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Burundi. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M.H.C. Verwiel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15773, plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Nsabimbona. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Burundese nationaliteit te hebben. Bij besluit van 3 november 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Dit besluit heeft verweerder op 7 december 2017 ingetrokken, waarna de asielaanvraag van eiser opnieuw is beoordeeld.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij [naam] heet, de Burundese nationaliteit heeft en in Bujumbura, Burundi is geboren. Zijn laatste woonplaats is in de wijk [wijk]. Hij heeft deelgenomen aan demonstraties op 28 april en 10 mei 2015 tegen de derde ambtstermijn van president Pierre Nkurunziza. Zijn naam staat op de lijst van demonstranten uit zijn wijk. Bij terugkeer vreest hij te worden vermoord door de regering of de Imbomerakure, de jongerenbeweging die werkt voor de regering, wegens deelname aan een tweetal demonstraties, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- deelname aan demonstraties;
- registratie op de lijst van gezochte mensen naar aanleiding van deelname aan de demonstraties in [wijk].
Verweerder heeft de gestelde nationaliteit en de herkomst van eiser uit Bujumbura vooralsnog geloofwaardig, maar de gestelde identiteit en de herkomst uit de wijk [wijk] ongeloofwaardig geacht. Ook de deelname aan de demonstraties acht verweerder geloofwaardig, maar dat eiser daardoor staat geregistreerd op een lijst van gezochte mensen acht verweerder ongeloofwaardig.
Ten aanzien van eiser is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder, gelet op het FMMU-rapport, onvoldoende passende procedurele ondersteuning heeft geboden aan eiser. Verder betoogt eiser dat verweerder niet alle relevante elementen van het asielrelaas heeft benoemd en beoordeeld, zoals de omstandigheden dat de vader van eiser, lid van de [politieke partij], is meegenomen door de autoriteiten en dat tijdens en na de demonstraties arrestaties plaatsvonden, waarbij vrienden van eiser zijn verdwenen of vermoord.
Eiser stelt dat verweerder zijn identiteit en herkomst uit de wijk [wijk] in het besluit van 3 november 2017 wel geloofwaardig heeft geacht. Eiser betoogt dat wegens het gebrek aan kenbare relevante gewijzigde omstandigheden of informatie in deze zaak, het ontoelaatbaar is om het geloofwaardigheidsoordeel op dit punt te wijzigen. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij is afgeweken van de uitkomst van de taalanalyse. Ten aanzien van zijn identiteit betoogt eiser dat uit het rapport van Bureau Documenten waarin zijn identiteitskaart vals is bevonden onvoldoende blijkt op basis waarvan de identiteitskaart vals is bevonden. Betwijfeld kan worden of Bureau Documenten beschikt over voldoende referentiemateriaal om tot die conclusie te komen.
Het standpunt van verweerder dat geen geloof kan worden gehecht aan de op het vals bevonden identiteitsdocument vermelde gegevens is volgens eiser op zichzelf staand onvoldoende. Voorts is het bestreden besluit intern tegenstrijdig, doordat verweerder de deelname aan de demonstraties geloofwaardig heeft geacht, maar de herkomst van eiser uit de wijk [wijk] niet. Verweerder heeft miskend dat zijn deelname aan de demonstraties onlosmakelijk is verbonden aan zijn herkomst uit de wijk. Uit de verklaringen van eiser en uit de landeninformatie blijkt ook dat de demonstranten voornamelijk inwoners van de oppositiewijken, waaronder [wijk], waren. Verweerder had hem aanvullend over zijn herkomst moeten horen. Verder betwist eiser dat hij over zijn registratie op de lijst van gezochte mensen vaag heeft verklaard en betoogt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom dit element ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder is voorts onvoldoende ingegaan op de door hem overgelegde landeninformatie.
Eiser betoogt verder dat er wel degelijk een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag bestaat. Als demonstrant uit de wijk [wijk], jonge man en Tutsi wordt hij aangemerkt als opposant van de regering. Het gaat niet om de daadwerkelijke politieke overtuigingen van eiser, maar om de hem toegedichte politieke overtuiging. Hij behoort dan ook tot een risicogroep, dan wel loopt bij terugkeer het risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Voort betoogt eiser dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat hij verweerder niet heeft misleid omtrent zijn identiteit.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In het FMMU‑advies staat dat betrokkene gehoord kan worden, maar dat in geval van forse emotionele reactie op het doorgemaakte verleden, zo nodig gepauzeerd dient te worden. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat uit de verslaglegging van de gehoren niet kan worden opgemaakt dat een dergelijke forse emotionele reactie zich heeft voorgedaan en dat er daarom geen aanleiding was voor meerdere onderbrekingen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende passende procedurele ondersteuning aan eiser heeft geboden.
Voorts valt niet in te zien dat verweerder niet alle relevante elementen heeft benoemd en beoordeeld. De door eiser gestelde missende relevante elementen zijn door verweerder wel degelijk beoordeeld met betrekking tot de gestelde registratie van eiser op de lijst van gezochte mensen naar aanleiding van deelname aan de demonstraties in [wijk]. De omstandigheid dat de vader van eiser lid zou zijn geweest van de partij [politieke partij] komt tijdens het nader gehoor voornamelijk naar voren als reden waarom eiser op de lijst van gezochte mensen zou staan. Verweerder heeft dit daarom terecht in dat kader beoordeeld. Ook de omstandigheid dat mensen tijdens dan wel naar aanleiding van de demonstraties zijn gearresteerd of worden vermist is door verweerder in het bestreden besluit benoemd. De omstandigheid dat dit niet heeft geleid tot de door eiser gewenste uitkomst, maakt dat niet anders.
5.2
In haar uitspraak van 6 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling; ECLI:NL:RVS:2018:1165) overwogen dat de wet noch jurisprudentie uitsluiten dat verweerder onder bepaalde omstandigheden terugkomt van een eerder standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling en om die reden een besluit intrekt en vervangt door een andersluidend besluit, mits hij dit deugdelijk heeft gemotiveerd. Hoewel verweerder niet expliciet heeft gemotiveerd waarom het geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van de identiteit van eiser en zijn herkomst uit de wijk [wijk] is gewijzigd, heeft verweerder wel gemotiveerd waarom die elementen thans niet geloofwaardig worden geacht. Nu verweerder aan het geloofwaardigheidsoordeel over de identiteit en herkomst van eiser in de beschikking van 3 november 2017 geen specifieke en kenbare motivering ten grondslag heeft gelegd, acht de rechtbank de thans door verweerder gegeven motivering voldoende voor de wijziging van dat geloofwaardigheidsoordeel.
Verweerder heeft erop gewezen dat in de verklaring van onderzoek van 19 december 2016 van Bureau Documenten staat dat de identiteitskaart van eiser vals is bevonden. Door de uitkomst van de taalanalyse van 5 februari 2018 van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal en de verklaringen van eiser heeft verweerder de gestelde Burundese nationaliteit en de herkomst uit Bujumbura vooralsnog geloofwaardig geacht. De omstandigheden dat deze aspecten ook op de vals bevonden identiteitskaart worden genoemd, maakt niet dat daarom ook van de daarop genoemde identiteit en herkomst uit de wijk [wijk] moet worden uitgegaan.
5.3
Een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan hij in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wel van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695).
Anders dan eiser heeft gesteld, is de verklaring van onderzoek van 19 december 2016 van Bureau Documenten naar het oordeel van de rechtbank naar inhoud inzichtelijk en concludent. In de verklaring van onderzoek staat dat de opmaak en afgifte van het document afwijkt en dat het document gelet op het beschikbare referentiemateriaal vals wordt geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding te betwijfelen of Bureau Documenten voor het trekken van die conclusie beschikt over voldoende referentiemateriaal. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat, indien er onvoldoende referentiemateriaal beschikbaar is, Bureau Documenten dit in de verklaring van onderzoek te kennen geeft. De omstandigheid dat een officier van justitie in een andere zaak heeft waargenomen dat de overgelegde identiteitskaart overeenkwam met authentieke exemplaren (zie de uitspraak van 1 november 2017 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBGEL:2017:5669), is onvoldoende voor het oordeel dat niet langer van de deskundigheid van Bureau Documenten kan worden uitgegaan. Bovendien is in die uitspraak overwogen dat de desbetreffende officier van justitie daarbij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over specifieke deskundigheid op het gebied van identiteitsdocumenten. Nu eiser geen contra-expertise heeft overgelegd, heeft verweerder er derhalve vanuit mogen gaan dat het identiteitsbewijs vals is en de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.4
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte de herkomst van eiser uit de wijk [wijk] ongeloofwaardig geacht. Anders dan eiser herleidt de rechtbank uit de taalanalyse niet de conclusie dat eiser afkomstig is uit de wijk [wijk]. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat eiser meer kennis heeft over de wijk dan in algemene bronnen is te vinden onvoldoende is voor een ander oordeel. Dat iemand bekend is met een wijk, maakt nog niet dat iemand zijn herkomst in die wijk heeft. Ook de omstandigheid dat verweerder de deelname aan de demonstraties geloofwaardig heeft geacht, is niet voldoende voor dat oordeel. Dat uit landeninformatie zou blijken dat de demonstraten voornamelijk inwoners van de oppositiewijken waren, maakt niet dat eiser daarmee geloofwaardig heeft gemaakt dat hij uit de wijk [wijk] komt. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in zoverre niet intern tegenstrijdig. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser nader had moeten horen over zijn gestelde herkomst uit de wijk [wijk].
Ook heeft verweerder de gestelde registratie van eiser op een lijst van gezochte mensen ongeloofwaardig mogen achten. De enkele omstandigheid dat eiser heeft meegelopen tijdens de demonstraties, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de autoriteiten bekend is geworden dat hij heeft deelgenomen aan de demonstraties. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij herkenbaar in beeld is gebracht op foto’s en video’s die tijdens de demonstraties zijn gemaakt. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard maar twee keer te hebben deelgenomen aan een demonstratie en in de tussentijd thuis te zijn gebleven. Eiser was niet geïnteresseerd in politiek en niet is gebleken dat eiser een zeer actieve demonstrant was en in die tussentijd of nadien in negatieve aandacht van de autoriteiten heeft gestaan. Dat vrienden van eiser zijn gearresteerd dan wel worden vermist, doet daar niet aan af. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij ook op de lijst zou moeten staan omdat zijn vader lid is van de [politieke partij] en door de autoriteiten is meegenomen, wordt overwogen dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser dat lidmaatschap niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft dit niet met stukken onderbouwd. Voorts heeft verweerder meer concrete informatie van eiser over de rol van zijn vader bij de [politieke partij] mogen verwachten, nu zijn vader sinds de oprichting lid van die partij zou zijn geweest en eiser met hem in huis woonde. De enkele stelling van eiser dat hij daarover niet meer heeft kunnen verklaren omdat hij niet in politiek is geïnteresseerd, is onvoldoende voor een ander oordeel. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de omstandigheid dat de buurvrouw hem zou hebben verteld dat zijn vader, vanwege het lidmaatschap bij [politieke partij], is opgepakt, leidt evenmin tot een ander oordeel.
5.5
Gelet op voorgaande heeft verweerder de gestelde identiteit van eiser, diens herkomst uit de wijk [wijk] en registratie op een lijst van gezochte mensen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.6
Ter onderbouwing dat hij bij terugkeer zal worden vervolgd dan wel een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM loopt, heeft eiser de volgende landeninformatie overgelegd:
1. Ambtsbericht Burundi van 22 maart 2017;
2. mensenrechtenrapport USDOS van 3 maart 2017;
3. onderzoek Amnesty International van 29 september 2017;
4. rapport UNIB van 20 september 2016
5. rapport FIDH van november 2016
6. nieuwsbericht van Al Jazeera van 28 april 2015;
7. rapport van de VN onderzoekscommissie van augustus 2017;
8. rapport IRRI van 24 augustus 2017;
9. nieuwsbericht van Atrocities Watch Africa van 31 januari 2017;
10. rapport HRW jaarrapport 2017;
11. rapport UN Secretary General van 25 januari 2018;
12. rapport USDOS “Country Report on Human Rights Practices 2017 – Burundi”;
13. rapport Amnesty International voor Burundi 2017-2018;
14. rapport van UNHCR van 13 november 2017;
15. beslissing van het Internationaal Strafhof van 25 oktober 2017;
16: nieuwsbericht van Human Rights van 18 mei 2018; en
17. verklaring van Richard Nimubona van 7 september 2018.
5.7
Voor Burundi zijn in paragraaf C7/7.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 journalisten, oppositieleden en personen die een significante rol spelen in het maatschappelijke middenveld genoemd als risico groep. Tot de laatste groep rekent verweerder vertegenwoordigers van NGO’s of andere organisaties die vanwege de significante rol die deze personen spelen in het maatschappelijk middenveld door de autoriteiten worden gezien als tegenstanders van de regering. Tot oppositieleden rekent verweerder volgens het beleid vertegenwoordigers van oppositiepartijen en andere personen die een significante rol spelen in een van de oppositiepartijen.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet tot één van die groepen behoort. Niet in geschil is dat eiser geen vertegenwoordiger is van een oppositiepartij dan wel daarbinnen een significante rol speelt. Verweerder heeft er voorts niet ten onrechte op gewezen dat eiser een kledingverkoper is met minimale kennis van politiek die niet bekend staat als iemand die een significante rol speelde bij de demonstraties. Voor zover eiser heeft betoogd dat op grond van de door hem overgelegde landeninformatie ook demonstranten en jonge mannen uit de oppositiewijken als risicogroep dienen te worden aangewezen, wordt overwogen dat niet geloofwaardig is geacht dat eiser uit de oppositiewijk [wijk] afkomstig is. Aanwijzing van de door eiser genoemde groep personen als risicogroep, kan hem dan ook niet baten.
5.8
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RBOVE:2018:326) overwogen dat uit de in overweging 5.6 onder 2 tot en met 5 en 7 tot en met 9 genoemde stukken naar voren komt dat in Burundi sprake is van een zorgelijke algemene veiligheidssituatie. Deze documenten schetsen echter geen wezenlijk ander beeld dan het beeld dat volgt uit het onder 1 genoemde Algemeen Ambtsbericht van 22 maart 2017 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Burundi. Op grond van dit ambtsbericht neemt verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak op goede gronden aan dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Deze rechtbank onderschrijft dat oordeel. De onder 6 en 10 tot en met 17 genoemde stukken geven geen blijk van een ander beeld dan wel verslechtering van de situatie in Burundi zoals die reeds in het Algemeen Ambtsbericht naar voren is gekomen. Deze stukken leiden derhalve niet tot een ander oordeel.
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij met deze stukken wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer risico loopt, omdat hij heeft gedemonstreerd, Tutsi, een jonge man en zoon van een [politieke partij] lid is, wordt overwogen dat in deze stukken vooral wordt gerapporteerd over de situatie in oppositiewijken. Zoals reeds is overwogen heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser afkomstig is uit [wijk] en dat zijn vader lid was van de [politieke partij]. De enkele omstandigheid dat eiser een jonge man en Tutsi is, is onvoldoende.
5.9
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser mogen afwijzen. Verweerder heeft voorts in redelijkheid artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw aan die afwijzing ten grondslag kunnen leggen, nu vaststaat dat de identiteitskaart van eiser door Bureau Documenten vals is bevonden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.