ECLI:NL:RBDHA:2018:12016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en vervolging in Vietnam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Vietnamese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 21 augustus 2018, waarbij verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres stelde dat zij in Vietnam vervolgd werd vanwege haar geloof in de christelijke sekte Hôi Thánh Duc Chua Troi, maar verweerder achtte haar verklaringen ongeloofwaardig.

Tijdens de zitting op 11 september 2018, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd het asielrelaas van eiseres besproken. Eiseres verklaarde dat zij regelmatig huiskerkdiensten had bijgewoond en dat zij na een politie-inval in februari 2018 het land had moeten ontvluchten. Verweerder betwistte echter de geloofwaardigheid van haar verklaringen en stelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade zou lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom hij de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig achtte. De rechtbank vond dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij daadwerkelijk vervolgd werd om haar geloof en dat haar verklaringen over haar geloofsovertuiging en de gevolgen daarvan vaag en ongerijmd waren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15814, plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.T.L. Ngo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is omstreeks april 2017 door buren uitgenodigd een huiskerkdienst van de christelijke sekte/religie Hôi Thánh Duc Chua Troi bij te wonen, waarna ze in de periode april 2017 tot maart 2018 regelmatig huiskerkdiensten heeft bijgewoond en activiteiten heeft verricht met aanhangers van het geloof. Zij is ook in de leer van Thánh Duc Chua Troi gaan geloven. Tijdens de huiskerkdienst van 25 februari 2018 vond een politie-inval plaats. De namen en adresgegevens van de aanwezigen zijn toen genoteerd, waarna zij naar huis zijn gestuurd. De vier daaropvolgende zondagen werden zij telkens voor de deur van de huiskerk door de politie tegengehouden. Begin april 2018 zijn de eigenaren van de woning waar de diensten plaatsvonden en andere huiskerkgangers gearresteerd. Eiseres kreeg op 20 april 2018 een oproep zich bij de politie te melden, waarna zij het land is ontvlucht, aldus eiseres.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- geloof in en activiteiten voor Hôi Thánh Duc Chua Troi;
- problemen naar aanleiding van geloof in en activiteiten voor Hôi Thánh Duc Chua Troi.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van eiseres is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiseres betoogt dat verweerder het bestreden besluit in strijd met werkinstructie 2014/10 (inhoudelijke beoordeling asiel) heeft genomen, nu er geen sprake is van een objectieve, gestructureerde en transparante geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde rapporten, waaruit onder meer volgt dat de autoriteiten activiteiten die verband houden met geloofsbeleving vaak vervolgen onder bijvoorbeeld de noemer van verstoring van de openbare orde, niet bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft verder niet voldaan aan het samenwerkingsvereiste van artikel 31, tweede lid, van de Vw en heeft in strijd met artikel 10, derde lid, van de Procedurerichtlijn niet nauwkeuring onderzoek gedaan. Voorts heeft verweerder ten onrechte hetgeen eiseres in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze naar voren heeft gebracht, onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. Het bestreden besluit is tevens in strijd met werkinstructie 2018/10 (bekering), waaruit blijkt dat van eiseres geen diepgaande kennis over haar geloof mag worden verwacht. Zij heeft voldoende duidelijk over haar geloofsovertuiging verklaard. Hetzelfde geldt voor de door haar geloofsovertuiging ontstane problemen, aldus eiseres.
Verder betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw haar aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De omstandigheid dat verweerder twijfels heeft over de geloofsovertuiging van eiseres is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een inreisverbod aan haar opgelegd, aldus eiseres.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het geloof van eiseres in Hôi Thánh Duc Chua Troi niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat eiseres summier heeft verklaard over de eerste huiskerkdienst, terwijl dit voor haar een eerste kerkdienst was. De omstandigheid dat de eerste kerkdienst geen indruk op haar zou hebben gemaakt, doet daar niet aan af en maakt bovendien dat verweerder het ongerijmd heeft mogen achten dat zij nog een keer naar een dienst is gegaan, omdat ze toch niets anders te doen had. Eiseres heeft immers ook verklaard dat zij druk was met werken, het huishouden en het verzorgen van haar kinderen. Verweerder heeft eiseres mogen tegenwerpen dat zij de omstandigheid dat zij ten tijde van haar tweede bezoek aan een kerkdienst meer interesse had, omdat ze activiteiten met andere kerkleden had ondernomen, niet tijdens het nader gehoor naar voren heeft gebracht. Het is aan eiseres om tijdens het nader gehoor haar relaas aannemelijk te maken. Verweerder heeft het verder ongerijmd mogen achten dat zij weinig informatie heeft verstrekt over de diensten en de theorie van de religie en dat zij daarover weinig kennis heeft. Het enige wat eiseres erover kan verklaren is dat je goed moet leven en goed moet doen. Eiseres heeft verklaard dat zij een jaar lang regelmatig diensten heeft bijgewoond. Hoewel van eiseres binnen een jaar geen diepgaande kennis over het geloof wordt verwacht, mocht verweerder wel verwachten dat zij daarover enige basiskennis zou hebben, vooral nu eiseres tevens heeft verklaard af en toe in de bijbel te hebben gelezen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met werkinstructie 2018/10 (bekering). Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres vaag en oppervlakkig blijft over wat haar persoonlijk tot het geloof aantrok. Dat het eisers zou zijn gegaan om de omstandigheid dat ook goed wordt gedaan, in plaats van dat daar alleen over gesproken wordt, heeft zij voor het eerst in de zienswijze naar voren gebracht. Niet valt in te zien waarom zij dit niet reeds tijdens het nader gehoor naar voren heeft gebracht. Bovendien heeft verweerder van eiseres, die voorheen geen religie had, mogen verwachten meer te kunnen verklaren over waarom zij hiervoor een religie nodig had, aangezien zij ook heeft verklaard reeds in haar opvoeding te hebben meegekregen om goed te doen.
5.2
Verweerder heeft de door eiseres gestelde problemen als gevolg van haar geloofsovertuiging eveneens niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft het ongerijmd mogen achten dat eiseres de vier zondagen volgend op de politie-inval naar de huiskerk is teruggekeerd en telkens door de politie is weggejaagd, terwijl zij tevens heeft verklaard dat zij naar aanleiding van de politie-inval zeer angstig was en bij terugkeer vreest voor gevangenisstraf, mishandeling en marteling door de autoriteiten. Voorts strookt de verklaring van eiseres dat het blijven terugkeren naar de huiskerk, met het risico daar te worden gearresteerd, stond voor saamhorigheid en voor het staan voor haar overtuiging niet met de omstandigheid dat eiseres is gevlucht na ontvangst van een uitnodiging om zich bij de politie te verklaren. Voorts heeft verweerder de handelswijze van de Vietnamese politie ongerijmd mogen achten. Niet valt in te zien dat de politie eiseres schriftelijk heeft opgeroepen zich bij hen te melden, terwijl zij meerdere keren de gelegenheid hebben gehad haar bij de huiskerk te arresteren. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte de door haar overgelegde rapporten, waaronder het World report ‘Vietnam, events of 2017’ van 27 augustus 2017 van Human Rights Watch, niet bij de beoordeling heeft betrokken, wordt overwogen dat uit deze rapporten alleen blijkt dat de Vietnamese autoriteiten op basis van de openbare orde optreden tegen mensen met een ongewenst geloof. Dit doet echter niet af aan het ongerijmde karakter van de handelingen van eiseres en de gestelde werkwijze van de Vietnamese politie.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiseres ongerijmd of vaag en summier heeft geacht en is de door verweerder gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling niet in strijd met werkinstructie 2014/10. Evenmin wordt eiseres gevolgd in haar standpunt dat de beoordeling in strijd is met het samenwerkingsvereiste en de bepalingen in de Procedurerichtlijn. Het samenwerkingsvereiste doet er niet aan af dat eiseres tijdens de gehoren aannemelijk dient te verklaren. Verder is de rechtbank niet gebleken van een subjectieve invulling door verweerder of dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie in Vietnam. Voorts heeft verweerder, anders dan eiseres heeft betoogd, hetgeen zij in de correcties en aanvullingen en de zienswijze naar voren heeft gebracht voldoende bij de besluitvorming betrokken. De omstandigheid dat dit niet heeft geleid tot een ander uitkomst, doet daar niet aan af.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen. Gezien de door eiseres afgelegde duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen over haar gestelde geloofsovertuiging heeft verweerder tevens de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afdoen met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiseres heeft kunnen uitvaardigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.