ECLI:NL:RBDHA:2018:12019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en religieuze overtuiging van eiseres uit Vietnam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De eiseres stelde dat zij problemen had ondervonden met de Vietnamese autoriteiten vanwege haar religie, de Hoa Hao-beweging, een afsplitsing van het boeddhisme. De staatssecretaris had de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat hij de geloofwaardigheid van de eiseres in twijfel trok en meende dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij vervolgd zou worden bij terugkeer naar Vietnam.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eiseres moeite had met de vragen die haar werden gesteld, wat leidde tot onduidelijkheid over haar religieuze overtuiging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat de eiseres boeddhist was, zonder rekening te houden met haar specifieke geloofsovertuiging. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de gestelde problemen van de eiseres ongeloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiseres bij terugkeer naar Vietnam een reëel risico op ernstige schade zou lopen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer het gaat om de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15818, plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T.T.L. Ngo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is uit Vietnam vertrokken, omdat zij problemen heeft ondervonden met de Vietnamese autoriteiten. Zij werd onderdrukt vanwege haar religie. Daarnaast heeft zij Vietnam verlaten, omdat zij op zoek was naar haar man en om elders te werken, aldus eiseres.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres worden door verweerder onderscheiden:
- de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
- de gestelde religie van eiseres;
- eiseres heeft problemen ondervonden met de Vietnamese autoriteiten vanwege haar religie.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van eiseres is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat haar religie het boeddhisme is. Zij is echter aanhanger van de zogenaamde Hoa Hao beweging, een afsplitsing van het boeddhisme. Tijdens het nader gehoor zijn voornamelijk vragen gesteld over het boeddhisme. Nu dit niet het geloof is dat zij aanhangt, kan niet van haar worden verwacht daar voldoende kennis over te hebben. Bovendien heeft eiseres reeds in de correcties en aanvullingen te kennen gegeven dat verweerder uitgaat van een onjuiste religie. Verweerder heeft de correcties en aanvullingen echter, in strijd met artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn volledig genegeerd. De beschikking is voorts in strijd met werkinstructies 2014/10 (inhoudelijke beoordeling asiel) en 2018/10 (bekering). Verder betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte de gestelde problemen met de Vietnamese autoriteiten ongeloofwaardig heeft geacht, de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres meerdere keren expliciet heeft verklaard dat zij boeddhist is. Echter, uit de door eiseres overgelegde rapporten blijkt dat de aanhangers van de Hoa Hao-beweging ‘Hoa Hao boeddhisten’ worden genoemd. Nu de Hoa Hao een stroming is binnen het boeddhisme, valt niet uit te sluiten dat eiseres zichzelf als boeddhist ziet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, gelet op het verslag van het nader gehoor, aanwijzingen dat eiseres een ander geloof aanhangt dan waarvan verweerder is uitgegaan. Zo heeft eiseres bijvoorbeeld meerdere keren verklaard dat haar ouders, hoewel niet zwaar praktiserend, boeddhist zijn en dat zij dan ook als boeddhist is opgevoed, maar dat zij tijdens haar huwelijk het geloof van haar echtgenoot is gaan volgen. Dit impliceert een geloofswijziging. De omstandigheid dat zij het geloof van haar echtgenoot eveneens ‘boeddhisme’ noemt is verwarrend, maar gelet op het voorgaande ook verklaarbaar. Voorts heeft eiseres op bepaalde vragen antwoorden gegeven die niet stroken met het “algemene” boeddhisme, maar wel in overeenstemming zouden zijn met het Hoa Hao boeddhisme, zoals de feestdagen, de oprichter van de stroming en andere kenmerken. Voorts is aan eiseres gevraagd of het klopt dat er binnen het boeddhisme een stroming is die eiseres volgt en die geen boeddha beeld aanhangt en niet in monniken geloven. Hierop heeft eiseres bevestigend geantwoord. De gehoormedewerker heeft vervolgens echter niet doorgevraagd welke stroming eiseres dan aanhangt en blijft de term boeddhisme gebruiken. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor is reeds opgemerkt dat verweerder van een onjuist geloof is uitgegaan en dat eiseres de stroming Hoa Hao aanhangt. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiseres is haar asielrelaas aannemelijk te maken en dat het aan eiseres was om tijdens het nader gehoor aan te geven dat de gehoormedewerker ten onrechte van het “algemene” boeddhisme is uitgegaan, wordt overwogen dat eiseres niet hoog is opgeleid en dat uit het verslag van het nader gehoor valt af te leiden dat eiseres moeite had met de vragen en deze niet heeft begrepen. Regelmatig gaf zij onduidelijke antwoorden en moesten de vragen opnieuw worden gesteld of anders worden geformuleerd. Bij de vraagstelling lijkt het voor eiseres niet duidelijk of het gaat om het “algemene” boeddhisme of het Hoa Hao boeddhisme. Gelet op voorgaande is voldoende aannemelijk dat verweerder is uitgegaan van het onjuiste geloof. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de door eiseres gestelde problemen als gevolg van haar religie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiseres heeft gesteld dat tijdens een religieuze dienst bij mensen thuis de eigenaren van het huis zijn opgepakt, dat haar woning en die van haar buren door de politie is omsingeld en dat haar marktkraam is vernield. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze gebeurtenissen het gevolg zijn van haar religie. Dat dit het geval zou zijn is enkel gebaseerd op vermoedens van eiseres. Zij heeft ten tijde van deze gebeurtenissen geen navraag gedaan naar de aanleiding voor de gebeurtenissen, noch aangifte gedaan bij de autoriteiten, noch nadien op enige andere wijze gegevens aangeleverd ter onderbouwing van haar vermoedens. De omstandigheid dat uit door eiseres overgelegde rapporten zou blijken dat de Hoa Hao beweging niet wordt geaccepteerd en aanhangers daarvan worden opgepakt, is onvoldoende voor het oordeel dat de door eiseres gestelde problemen daarvan het gevolg zijn. Derhalve is niet gebleken dat eiseres bij terugkeer vervolgd wordt of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
8. Het betoog van eiseres dat verweerder haar aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, behoeft geen bespreking. Verweerder heeft immers ook artikel 30b, eerste lid aanhef en onder c en d, van de Vw aan de afwijzing ten grondslag gelegd, hetgeen eiseres niet heeft betwist. Eén van de genoemde gronden is voldoende om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiseres heeft kunnen uitvaardigen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.