ECLI:NL:RBDHA:2018:12022
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en behandeling van asielverzoeken
In deze zaak hebben eisers, waaronder een moeder en haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien eisers eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Tijdens de zitting op 11 september 2018 is de zaak behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Eisers voerden aan dat zij in Duitsland geen adequate zorg en opvang zouden krijgen, en dat er risico's waren van indirect refoulement naar hun land van herkomst, Wit-Rusland. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims en dat de Duitse autoriteiten hun aanvragen zorgvuldig zullen behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter G. van Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier A. Nobel.