ECLI:NL:RBDHA:2018:12024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een minderjarige, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, stellende dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 september 2018 is de zaak tezamen met een andere zaak behandeld. Eiseres betoogde dat verweerder ten onrechte van de Italiaanse registratie van haar leeftijd was uitgegaan en dat er geen twijfel bestond over haar minderjarigheid, zoals blijkt uit verklaringen van haar broer en het proces-verbaal van de politie. De rechtbank overwoog dat de registratie in Italië zorgvuldig had plaatsgevonden en dat eiseres niet had aangetoond dat haar geregistreerde geboortedatum onjuist was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat eiseres meerderjarig was en dat de Dublinverordening niet van toepassing was op haar situatie, omdat zij niet had aangetoond dat zij in een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tot haar broer verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15906

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15907, plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 18 april 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 13 februari 2018 en op 12 maart 2018 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek op grond van artikel 34 van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) is gebleken dat eiseres in Italië staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 1997 en dat aan haar een tijdelijk verblijf is verleend tot 13 september 2018. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 2 juli 2018 op grond van de Dublinverordening verzocht om eiseres terug te nemen. Op 8 juli 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. Eiseres betoogt dat verweerder ten aanzien van haar leeftijd ten onrechte is uitgegaan van de gegevens zoals die in Italië staan geregistreerd. Uit het proces-verbaal van de politie, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: AVIM) en uit het verslag nader gehoor volgt dat er geen twijfel bestaat over de minderjarigheid van eiseres. Gelet op zijn eigen beleid, had verweerder daarvan uit moeten gaan en heeft hij ten onrechte nader onderzoek gedaan, zoals de navraag naar de registratie van eiseres in Italië. Bovendien komt de door eiseres gestelde leeftijd overeen met de verklaringen van haar broer tijdens de gehoren in zijn asielprocedure. Voorts betoogt eiseres dat de Dublinverordening beoogt familieleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Nu zij een zelfstandig asielmotief heeft, heeft verweerder haar ten onrechte een eerdere afwijzing in een gezinsherenigingsprocedure tegengeworpen. Voorts betoogt eiseres dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Italië kampt met opvangproblemen en haar broer mag in Nederland verblijven, aldus eiseres.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
In paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) staat ten aanzien van een leeftijdsschouw dat de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één medewerker van de IND (…) onafhankelijk van elkaar beoordelen of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De ambtenaren zien de vreemdeling apart van elkaar en trekken elk een eigen conclusie. Er dient unaniem geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen.
Indien uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerder- of minderjarig is, dient de IND nader onderzoek te doen.
3.2
In het proces-verbaal van 18 april 2018 van de AVIM staat vermeld dat op basis van de verklaringen van eiseres en signalen, zoals lichamelijke kenmerken en het gedrag van eiseres, geconcludeerd kan worden dat de door eiseres opgegeven leeftijd aannemelijk is. In het rapport AMV aanmeldgehoor van 20 april 2018 staat als opmerking van de rapporteur vermeld dat op basis van de verklaringen van eiseres en signalen, zoals de lichamelijke kenmerken, kan worden geconcludeerd dat er geen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en dat geconcludeerd kan worden dat de eiseres evident minderjarig is.
Uit voorgaande blijkt dat zowel een ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen als een medewerker van de IND onafhankelijk van elkaar hebben beoordeeld of er op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de eiseres sprake is van evidente minderjarigheid. Hiermee heeft een schouw plaatsgevonden als bedoeld in paragraaf C1/2.2 van de Vc. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van twijfel. Volgens het beleid moet het oordeel dat eiseres evident minderjarig is unaniem zijn. Dit is hier niet aan de orde, nu in het rapport van AVIM niet wordt gesteld dat de minderjarigheid evident is, maar slechts aannemelijk is. Verweerder diende derhalve nader onderzoek te doen naar de leeftijd van eiseres. De uitkomst van de leeftijdsschouw stond derhalve niet aan de navraag naar de registratie van eiseres in Italië in de weg.
Niet in geschil is dat eiseres in Italië als meerderjarige is geregistreerd. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling; zie onder meer de uitspraak van 15 augustus 2017; ECLI:NL:RVS:2017:2219) dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit wordt gegaan dat deze registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. Eiseres heeft daartoe geen identificerende documenten overgelegd en de enkele stelling van eiseres dat haar broer in zijn asielprocedure ook heeft verklaard dat eiseres minderjarig is, is daartoe onvoldoende. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de meerderjarigheid van eiseres.
3.3
Eiseres betoogt terecht dat de Dublinverordening beoogt familieleden bij elkaar te houden. Daartoe zijn in de Dublinverordeningen bepalingen opgenomen. Eiseres valt echter niet onder de werking van die bepalingen, omdat zij niet heeft onderbouwd dat zij in een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tot haar broer verkeert. De enkele omstandigheid dat haar broer een verblijfstitel in Nederland heeft, maakt derhalve niet dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag.
3.4
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Italië sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het AIDA ‘Country Report: Italy 2017’ waarnaar eiseres heeft verwezen, weliswaar bevestigt dat er sprake is van tekortkomingen, maar dat het onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan overdracht aan Italië zonder meer in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hetzelfde geldt voor het rapport ‘Out of Sight’ van 8 februari 2018 van Artsen zonder Grenzen. Met betrekking tot het artikel “Boze asielzoekers jagen Italiaanse vluchtelingenwerkers op” van 3 januari 2017 van de NOS heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet nader heeft geconcretiseerd hoe dit artikel zich zou verhouden tot haar situatie als zij terugkeert naar Italië.
3.6
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiseres hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De enkele omstandigheid dat de broer van eiseres in Nederland verblijft, is daartoe onvoldoende.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.