ECLI:NL:RBDHA:2018:12105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en bewijslast van verblijf buiten de EU
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Eritrese nationaliteit houder. Eiser had op 20 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen, stellende dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 september 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië door te stellen dat hij het grondgebied van de EU voor meer dan acht maanden had verlaten, wat volgens artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening zou betekenen dat Italië niet langer verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verblijf in Oeganda, waaronder een lokale identiteitskaart en verklaringen van de lokale overheid.
De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij drie maanden aaneengesloten buiten de EU had verbleven. De rechtbank concludeerde dat de documenten die eiser had overgelegd niet authentiek konden worden vastgesteld en dat hij niet had aangetoond dat hij zijn hernieuwde inreis in de EU had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht Italië verantwoordelijk had geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. W.H. Mentink.