2.5.Eisers hebben ondertussen op 12 december 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de sloop van ’t Plashuis en het realiseren van een (nieuw te bouwen) restaurant met bedrijfswoning op het onderhavige perceel. Op deze aanvraag is nog niet beslist.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van 20 december 2016 van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder overwogen dat de commissie voorbij is gegaan aan de vraag of de werkzaamheden ter behoud van ’t Plashuis wel noodzakelijk zijn en of deze werkzaamheden toe te schrijven zijn aan de monumentale status. In het inspectierapport van 9 november 2016 heeft de Monumentenwacht immers aangegeven dat het uitvoeren van het herstel van de fundering niet acuut noodzakelijk is. Pas nadat vast komt te staan of dat herstel noodzakelijk is door middel van het opvijzelen van het gebouw, worden toegekomen aan de vraag of de door eisers begrote kosten reëel zijn en of deze een onevenredige belasting voor eisers vormen. Voorts heeft verweerder overwogen dat eisers hun stelling, dat de renovatie van
’t Plashuis geen optie is aangezien dit niet kan worden gefinancieerd niet hebben onderbouwd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun situatie financieel nijpend is en geen onderzoek verricht naar andere mogelijkheden om ’t Plashuis toch te behoudend. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat na renovatie zinvol gebruik van het pand niet mogelijk is en dat zinvol gebruik alleen te realiseren is door sloop van ’t Plashuis en nieuwbouw op het onderhavige perceel. Voorts heeft verweerder overwogen dat de bezwaren van eisers tegen de aanwijzing aan het adviesbureau Cultuurhistorie Culthis (Culthis) zijn voorgelegd. Culthis heeft op 29 augustus 2016 een advies uitgebracht. Op grond van dit advies, dat als nadere onderbouwing van de aanwijzing moet worden aangemerkt, heeft verweerder de redengevende omschrijving aangepast en het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eisers hebben gemotiveerd aangevoerd waarom zij zich niet kunnen verenigen met het bestreden besluit. Eisers hebben gesteld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd aan het advies van 20 december 2016 van de commissie voorbij is gegaan. Eisers zijn van mening dat verweerder geen gedegen dan wel een onjuiste financiële belangenafweging heeft gemaakt. Volgens eisers gaat het om de vraag in hoeverre de door de aanwijzing als gemeentelijk monument benodigde financiering een onevenredige financiële last inhoudt in verhouding tot de beschermingswaardigheid van het pand. Eisers zijn van mening dat de benodigde omvangrijke investering in geen enkele verhouding staat tot het zeer beperkte beschermingswaardige deel van ’t Plashuis. Anders dan verweerder zijn eisers van mening dat om zinvol gebruik van dit pand binnen de bestemming(en) mogelijk te maken herstel van de fundering om instorting te voorkomen in alle gevallen onvermijdelijk is. Dit brengt een onevenredige financiële investering voor eisers mee. Deze investering weegt niet op tegen de zeer geringe inkomsten uit de exploitatie van ’t Plashuis die thans nihil bedragen vanwege de slechte staat van het pand. Eisers zijn van mening dat de monumentenstatus zinvol gebruik van ’t Plashuis in de weg staat. De kosten om instorting te voorkomen wegen niet op tegen de beschermingswaardigheid van ’t Plashuis en kunnen niet door eisers worden terugverdiend.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5. Vastgesteld wordt dat verweerder bij het bestreden besluit op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het onder 2.4. genoemde advies van 20 december 2016 van de commissie is afgeweken. Op grond van genoemd artikelonderdeel staat het verweerder vrij om van een advies van de commissie af te wijken, zij het dat de reden van die afwijking in de beslissing moet worden vermeld. Anders dan eisers hebben gesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van de commissie is afgeweken.
6. In artikel 3, eerste lid, van de van toepassing zijnde Erfgoedverordening 2010 gemeente Nieuwkoop (Erfgoedverordening) is bepaald dat het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument kan aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Erfgoedverordening wordt onder een gemeentelijk monument verstaan: een overeenkomstig deze verordening beschermd gemeentelijk monument aangewezen:
zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;
terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1.