ECLI:NL:RBDHA:2018:12160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 2545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-nareis voor Eritrese eiser vanwege naturalisatie referente

Op 3 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrese eiser die een beroep had ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.H. Hekman, had de aanvraag ingediend op basis van zijn huwelijk met een referente die inmiddels de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis, omdat de referente geen vreemdeling meer was in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) na haar naturalisatie. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van de eiser ongegrond was, omdat hij geen rechten kon ontlenen aan de nareisbepalingen, nu de referente als Nederlander niet meer onder de asielwetgeving viel. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op discriminatie en de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat de referente geen onderdaan van een derde land meer was en de aanvraag van de eiser niet in lijn was met de beoogde doelen van het nareisbeleid. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin de minderjarige dochter van de eiser gedwongen zou worden de Unie te verlaten, aangezien de eiser al meer dan dertien jaar geen contact had gehad met zijn dochter en nog steeds in Eritrea verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/2545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 maart 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 24 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig [naam 2] (referente) en T.T. Zegai, tolk.
De uitspraaktermijn is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Eritrese nationaliteit. Referente is geboren op [geboortedatum 2] en heeft van oorsprong de Eritrese nationaliteit en bezit thans de Nederlandse nationaliteit. Referente stelt dat zij en eiser zijn gehuwd. Op [geboortedatum 3] is dochter [naam 3] uit dit huwelijk geboren. Eiser is in 2003 gearresteerd door de Eritrese autoriteiten. Sindsdien hebben referente en eiser geen contact meer met elkaar gehad.
2. Referente is als vluchteling vanuit Eritrea naar Nederland gekomen in januari 2008. Bij besluit van 25 juli 2008 is referente in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), geldig van 31 januari 2008 tot 31 januari 2013.
3. Op 10 oktober 2008 zijn door referente aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis ten behoeve van eiser en haar minderjarige dochter ingediend. De mvv-aanvraag ten behoeve van eiser is op 11 maart 2009 afgewezen, omdat hij onvindbaar was. Wel is de drie maanden termijn veilig gesteld. De mvv-aanvraag voor haar minderjarige dochter is, na een DNA-onderzoek, ingewilligd.
4. Bij besluit van 18 april 2013 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. Referente en haar minderjarige dochter zijn bij Koninklijk besluit van 9 april 2014 genaturaliseerd tot Nederlander.
5. Op 7 september 2016 heeft referente onderhavige aanvraag om een mvv ten behoeve van eiser ingediend. Bij besluit van 22 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
6. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat referente inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor nareis, omdat hij geen familielid is van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dat de nareistermijn destijds is veiliggesteld, maar niet is gebruikt, maakt dat niet anders. Er is geen strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Het beroep van eiser op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) inzake Chavez-Vilchez en het EU-Werkingsverdrag slaagt evenmin, aldus verweerder
.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het Nederlanderschap van referente niet in de weg staat aan het verkrijgen van een nareisvergunning. Referente dient nog altijd als een vluchteling te worden beschouwd. Er is geen juridische grond die het recht op gezinshereniging doet eindigen bij het verkrijgen van het Nederlanderschap. Het mag niet zo zijn dat eiser in een minder gunstige positie komt door de naturalisatie van referente. Dat is discriminatie op grond van nationaliteit. Eiser stelt dat hij en referente worden bestraft vanwege het integreren van referente in de Nederlandse samenleving.
Daarnaast voert eiser aan dat het arrest Chavez-Vilchez wel degelijk van toepassing is, omdat hij vader is van een Nederlandse minderjarige dochter waarvoor hij wil zorgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Aan referente is op haar verzoek, op 9 april 2014 bij Koninklijk Besluit, het Nederlanderschap verleend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechten (meer) kan ontlenen aan de ‘nareisbepalingen’ omdat referente door het verkrijgen van het Nederlanderschap geen vreemdeling meer is in de zin van artikel 1 van de Vw, zodat niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Er is geen sprake van discriminatie op grond van nationaliteit, omdat de aanvraag van referente net als die van andere Nederlanders wordt behandeld.
9. Het beroep op richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) slaagt evenmin. Omdat referente is genaturaliseerd is zij burger van de Unie geworden en geen onderdaan meer van een derde land. Daarom is zij ook geen “gezinshereniger” meer in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
10. Dat Nederland destijds de drie maanden termijn uit de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft geïmplementeerd en nationaal heeft gekozen voor de mogelijkheid om de termijn veilig te stellen, betekent niet dat de Gezinsherenigingsrichtlijn thans analoog moet worden toegepast. Er geldt immers tegelijkertijd de voorwaarde van een asielvergunning voor bepaalde tijd, zodat de destijds veilig gestelde termijn van drie maanden niet oneindig is.
Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat deze begrenzing in lijn is met het beoogde doel van het nareisbeleid: gezinsleden herenigen die tijdelijk door een vluchtsituatie van elkaar zijn gescheiden. De rechtbank stelt vast dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. Referente en eiser waren in Eritrea al meer dan vier jaar van elkaar gescheiden voordat referente is vertrokken en hebben dertien jaar (van 2003 tot aan de aanvraag van september 2016) geen contact meer met elkaar gehad. Daarnaast heeft referente in Nederland een relatie gehad met een andere man, waaruit een kind is geboren. Het ter zitting gedane beroep op het arrest A en S tegen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van het HvJ EU van 12 april 2018 (ECLI:EU:C:2018:248) kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit geen vergelijkbare zaak is.
11. Het beroep van eiser op het arrest Chavez-Vilchez slaagt evenmin. De rechtbank acht hiertoe van belang, daargelaten dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser de vader van [naam 3] is, dat er geen sprake is van een situatie waarbij het minderjarige Nederlandse kind gedwongen zal worden de Unie te verlaten om zijn verzorgende ouder te volgen. Eiser verblijft immers nog steeds in Eritrea. Verder is niet gebleken dat de minderjarige dochter ten laste van eiser komt. Eiser verricht niet (al dan niet gezamenlijk met referente) daadwerkelijk zorgtaken ten behoeve van zijn minderjarige dochter. Eiser is meer dan dertien jaar spoorloos geweest en hij en zijn inmiddels zeventienjarige dochter hebben elkaar al die tijd niet gezien of gesproken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.